Op zaterdag 18 juni, de jubileumdag van Scriptplus, debatteerde een panel bestaande uit Scriptplus-docenten over stellingen die het schrijfproces als thema hadden. De klassieker ‘Schrijven’ van Jan Brokken diende vooraf ter inspiratie voor het debat. Wat brachten de destijds geïnterviewde auteurs naar voren? Een kijkje in de keuken van bekende schrijvers.
De afgelopen tijd bestaat er weer meer belangstelling voor het proces van het schrijven. Coen Verbraak interviewde onlangs voor zijn televisieprogramma ‘Kijken in de ziel’ Adriaan van Dis, Arnon Grunberg, A.F.Th. van der Heijden, Kristien Hemmerechts, Kees van Kooten en Jan Siebelink. En recent verscheen het boek ‘Schrijverskamers’ van Huib Afman, waarin de schrijfplek van menig schrijver staat gefotografeerd.
Natuurlijk is al vaker over dit onderwerp gepubliceerd. Beroemd zijn de ‘Paris Review Interviews’, waarin met name Engelstalige schrijvers al vanaf de jaren vijftig aan het woord komen over hun manier van schrijven. In eigen land staat nog steeds als een huis het interviewboek ‘Schrijven’ van Jan Brokken (1980). In heldere stukken, eerder geplaatst in de Haagse Post, vertellen Nederlandse en één Vlaamse schrijver (Hugo Claus) over hun schrijfervaringen. Het boek heeft de tand des tijds glansrijk doorstaan.
Opvallend is dat bij ‘schrijver’ automatisch wordt bedoeld: schrijver van fictie, van verhalen en romans. Bij Scriptplus hebben we literair én zakelijk schrijfonderwijs. Het is interessant om te onderzoeken of er, met het oog op het schrijfproces, duidelijke overeenkomsten en verschillen tussen deze twee takken van sport zijn te constateren.
Vulpen
Nogal eens worden er anekdotes en platitudes over het schrijven gedebiteerd. In ‘Kijken in de ziel’ gaat het inderdaad ook weer over het lege bureau, de vulpen of het potlood. Ook in ‘Schrijven’ van Jan Brokken passeren deze faits divers in elk gesprek de revue. De een schrijf met een vulpen (Mulisch) en voor de ander (F.B. Hotz) is een BiC-pen van een paar kwartjes voldoende. Maarten ’t Hart weet het mooi te brengen: “De vulpen dicteert een bepaald ritme, de beelden en emoties stromen in een zekere regelmaat op papier.” En Gerrit Krol krijgt het helemaal in zijn bol: “De inkt [van de balpen] die op het papier vloeit is even vet als olieverf.”
De schrijver, die van fictie, lijkt oerconservatief. Hij of zij schrijft met potlood, vulpen, balpen. Daarna wordt het manuscript overgetikt op een typemachine, om in de derde versie weer met balpen (of kroontjespen) aan het papier te worden toevertrouwd. Of in een andere volgorde. Verschillende versies van een manuscript worden bij voorkeur in z’n geheel overgeschreven of getypt.
Lege pagina
Tja, maar die interviews van Jan Brokken waren uit de vorige eeuw en nu zal iedereen wel rechtstreeks op de desktop of laptop tikken. Mooi niet, zo blijkt uit ‘Kijken in de ziel’ en ‘Schrijverskamers’. Veel schrijvers geven nog steeds de voorkeur aan een ouderwetse schrijfmachine; soms op een elektrisch exemplaar (Jan Siebelink), dat weer wel.
Laten we de rituelen & de romantiek van het schrijven eens links liggen, dat wil zeggen de verhalen over de absolute afzondering, de stilte of de inspirerende muziek op de achtergrond, de alcohol of de koffie, het roken of het snoepen.
Bij het schrijven van fictie is er in den beginne altijd die lege pagina die de schrijver aanstaart. Ga je daarentegen een zakelijke tekst schrijven, dan staat er al snel iets op het scherm. Opvallend is met hoeveel tegenzin schrijvers van fictie aan hun schrijftafel plaatsnemen. Men voelt zelfs weerzin tegen het schrijven. Want schrijven wordt als uiterst moeilijk ervaren. Mensje van Keulen: “Schrijven is een kwelling.” Jan Wolkers: “Het schrijven […] blijft een heidens karwei.” Bert Schierbeek: “Sommige pagina’s zijn niet geschreven, maar gezweet.” Ook Theun de Vries, met meer dan honderd boektitels op zijn naam, zegt: “Ik schrijf nu zo’n vijftig jaar, maar ’t blijft moeilijk.” Kortom, schrijven gaat van au! Maar ze kunnen het toch niet laten. Ze móeten schrijven. En als het lukt, biedt dit een weldadig geluksgevoel.
Geen clichézinnen
De buitenwereld denkt ondertussen dat schrijvers van fictie niet alleen begenadigd zijn met een fijne maar ook met een vlotte pen. Harry Mulisch: “Een schrijver, denkt men, is iemand die gemakkelijker schrijft dan andere mensen. Het tegendeel is waar. Iedereen schrijft gemakkelijker dan schrijvers. Iedereen schrijft de godsgansedag brieven, memo’s, nota’s.” En vervolgt hij: “Er mogen geen clichématige zinnen uitrollen, het moet moeizaam zijn.”
Schrijvers van fictie schrijven geen clichézinnen. Schrijvers van non-fictie wél, lijkt Mulisch te insinueren. Over elke zin doen ze hun uiterste best. Guus Kuijer: “Ik moet volledig tevreden zijn over een zin eer ik verder kan.”
Hugo Claus wordt soms bekritiseerd voor zijn overdadige, soms zelfs barokke stijl. Zijn verweer: “In Holland associeert men goed proza met economisch proza. Een tekst moet kaal, eenvoudig en ongekunsteld zijn. Tegen iedere vorm van verhevigd taalgebruik bestaat wantrouwen […]. De kracht van de eenvoud… waar haalt men deze zotheid vandaan? De allerbeste auteurs hebben allerminst een simpele stijl.” Mensje van Keulen lijkt hem bij te vallen als zij verklaart: “Ook al is het onderwerp miezerig, de zin moet spanning bezitten. […] Schrijven lijkt op componeren, je moet van de taal een melodie maken.”
Plan van aanpak
Schrijvers van fictie moeten het helemaal uit zich zichzelf halen: het verhaal dat nog niet eerder bestond. Bij zakelijk schrijven zijn er hulpmiddelen. Denk aan de 5 W’s (Wat, Wie, Waar, Wanneer en Waarom) en de H (Hoe) die in een nieuwsbericht aan bod moeten komen. En dan ook nog op een bepaalde manier, want als de tekst te lang is voor de aangewezen kolommen moet zo’n tekst van onderop oprolbaar zijn. De eindredacteur moet makkelijk een paar regels kunnen wegsnijden. Zakelijke teksten kennen eigenlijk altijd een vast stramien. Hoe je begint, wat er in het middenstuk komt en hoe zo’n tekst eindigt. En daarbij heeft de tekstschrijver vooraf en onder het schrijven voortdurende de ‘doelgroep’ voor ogen. Zal die het allemaal begrijpen? En zal die bereid zijn het artikel uit te lezen? Bereikt de tekstschrijver vervolgens het beoogde effect met diens tekst? (instemming of actie).
Afgaande op een aantal interviews in ‘Schrijven’ van Jan Brokken is het plan van aanpak (hoewel niemand dat zo noemt) uiterst belangrijk. Hugo Claus: “Het schema voor een roman is steevast een heel groot blad met talloze nummertjes en verwijzingen. Het schema ligt naast me op tafel en ik verander het voortdurend, want je komt, al schrijvende, voortdurend voor verrassingen te staan. Dat is het enige avontuurlijke van schrijven: je ontdekt iets. En zodra ik iets ontdekt heb, moet ik mijn schema wijzigen. Ik kan me niet voorstellen dat een schrijver zonder schema werkt.” Nou, dat is toch echt zo. Zo maakt Guus Kuijer nooit een schema. Maar misschien is dit een verkeerde benadering. Natuurlijk denkt iedere schrijver, van fictie én van non-fictie, na over datgene wat hij of zij gaat schrijven. In de woorden van Bob den Uyl: “Aan het schrijven gaat een incubatieperiode vooraf.”
Juiste vorm
Kun je fictie leren schrijven? Of word je als schrijver geboren? Volgens Willem Brakman kun je dat niet op een cursus leren. Dat levert “het soort proza op dat met de laatste zin sterft. Margriet-proza”. Gerrit Krol is het met hem eens: “Schrijvers met een literaire opleiding schrijven gemakkelijk, zij schrijven op een ongeladen manier, zij zitten al snel op de praatstoel.” Gelukkig is daar ook Anton Koolhaas, die juist zegt: “De journalistiek is een goede opleiding voor het schrijven. Het is een leerschool in concentratie en formuleren.” Koolhaas spreekt uit ervaring, want hij was zelf journalist. Hij schreef vele jaren op het eind van elk kalenderjaar binnen veertien dagen een roman. In één keer, want “een tweede versie maak ik niet”.
Toneelschrijven is volgens Koolhaas moeilijker dan het schrijven van een roman. “Je moet geconcentreerd schrijven, je moet zeer efficiënt zijn. Toneeldialogen moeten op elkaar aansluiten. “Toneel vraagt een andere intensiteit, in een roman kun je uitweiden. Bovendien moet je bij het toneel door middel van de dialogen een situatie duidelijk maken. Uit die dialogen moeten de personages tastbaar en levend naar voren komen. Dat is geen eenvoudige opgave.”
Het gaat altijd om het vinden van de passende vorm. Volgens Marga Minco is schrijven daarom in de eerste plaats vormgeven. Willem Brakman: “Het wezen van elke kunst is vorm.” En het is juist het zoeken naar de juiste vorm die de meeste moeite kost. K. Schippers: “[…] wat me soms puur wanhopig maakt, is het vinden van de juiste vorm.”
Exact formuleren
Literair schrijven is kunstzinnig schrijven. Van zakelijk schrijven zullen we dat niet snel zeggen. Zijn literaire middelen daar überhaupt geoorloofd? Er bestaat in ieder geval wel zoiets als ‘literaire non-fictie’. Is goed schrijven, bij fictie en non-fictie, eenvoudigweg terug te voeren op stijl? Ook een zakelijke tekst gaat immers pas spreken als deze in een levendige stijl is geschreven. Misschien is de doelstelling ‘helder formuleren’ voor zakelijke teksten geen adequate omschrijving. Beter is waarschijnlijk: exact formuleren (wat helderheid impliceert). Voor literaire teksten geldt dat ook. Wolkers: “Het gaat bij schrijven om exactheid.”
Een fictieschrijver hoeft niet per se beeldend te schrijven, ook al wordt dat vaak beweerd. Beeldend taalgebruik dient men te doseren. Wolkers: “Je moet alleen beelden gebruiken wanneer ze een dramatische kracht hebben.” En als klap op de vuurpijl stelt hij: “Ik wil geen mooie zinnen schrijven omwille van de schoonheid.”
Publicatiedatum: 8 augustus 2016