Van Hilary Mantel verscheen begin dit jaar ‘Schrijver zijn’. In deze bundel gunt de auteur van historische fictie de lezer een blik op haar schrijfambacht. Dat doet ze onder andere aan de hand van haar trilogie over Thomas Cromwell, waarin ze poogt om ‘beenderen van gestorvenen weer tot leven te wekken’.
‘Schrijver zijn’ heeft in de soepele Nederlandse vertaling als ondertitel ’Overpeinzingen, ervaringen, inzichten’ en dat dekt goed de lading van deze bundel opstellen. Het gaat hier om een selectie van het oorspronkelijke ‘A Memoir of My Former Self – A Life in Writing’ (2023), dat een jaar na het overlijden van Hilary Mantel uitkwam. Ze werd slechts zeventig jaar, wat een gemis is voor lezers van historische fictie. Ongetwijfeld had Mantel met haar uitzonderlijk talent nog meer prachtige boeken geschreven.
Hilary Mantel
Laten we echter koesteren wat ze ons heeft nagelaten, zoals de trilogie over de opkomst en ondergang van de zestiende-eeuwse Thomas Cromwell. Deze machtspoliticus en adviseur van koning Hendrik VIII van Engeland had er de hand in dat zijn tegenstrever Thomas Moore naar het schavot werd gebracht, waar hij zelf later ook zou eindigen.
Voor de eerste twee delen kreeg Mantel de prestigieuze Booker Prize, resp. in 2009 en 2012: ‘Wolf Hall’ en ‘Bring Up the Bodies’. Niet eerder kreeg een Engelse schrijfster deze prijs twee keer. Blijkbaar vond de jury van de Booker Prize het genoeg, want haar derde deel ‘The Mirror & the Light’ bleef steken op de longlist.
The Guardian noemde de Cromwell-trilogie een meesterwerk en de drie delen samen de grootste Engelse romans van de prille eenentwintigste eeuw. En toen The New York Times kortgeleden een lijst publiceerde met de beste honderd boeken vanaf het millennium verscheen ‘Wolf Hall’ op plaats drie. Dat zegt wel wat. Wat mijzelf betreft kan de Cromwell-trilogie zich meten met de verbeeldingskracht die Marguerite Yourcenar in ‘Herinneringen van Hadrianus’ aan de dag legt. Zoals Yourcenar geruime tijd met haar verzonnen biografie, op basis van het destijds bekende bronnenmateriaal, het beeld van de Romeinse keizer Hadrianus bepaalde, zo lijkt Mantel dat nu te doen met haar fictieve Cromwell-trilogie. Waarbij overigens ook zij met haar romans in de pas loopt met de vigerende opvattingen van historici.
Innerlijke wereld
In ‘Schrijver zijn’ werden onder meer de vijf zogenaamde Reith-lezingen van Mantel opgenomen, die gaan over het schrijven van historische romans. Allereerst dient een romancier zich goed in te lezen in de epoche waarin diens historische personages leefden. Volgens Mantel moet je daarbij niet optreden als historicus. Die beschikt over de vaardigheid om primaire bronnen te ontsluiten. Een vak apart. Mantel: “[…] je werkelijke taak als romancier is niet om een tweederangs historicus te zijn, maar het herscheppen van de textuur van de geleefde werkelijkheid.” Zij bedoelt hiermee dat de romancier moet trachten de geleefde werkelijkheid, de ervaringswereld van historische personages, uit te beelden. En dat dient op zijn beurt het activeren van de zintuigen van de lezer en het vergroten van diens gevoelsmatige betrokkenheid bij hun lot. Alleen dan raakt de lezer in de ban. Als de innerlijke wereld van personages niet aan bod komt, kun je net zo goed een geschiedenisboek gaan lezen.
Een romancier heeft het werk van historici nodig om door alle feiten heen “een pad naar de betekenis te vinden”. Dat is wat een historicus doet: na grondig onderzoek betekenis toekennen aan het verleden op basis van zoveel mogelijk verzamelde feiten. Maar, aldus Mantel, die feiten vormen slechts een deel van de waarheid. Gegevens zijn altijd eenzijdig.
In haar eerste lezing nuanceert Mantel haar opvatting: “De historicus en de biograaf volgen een spoor van gegevens, meestal een papieren spoor. De romancier doet dat ook, maar verricht vervolgens een andere handeling: ze brengt het verleden weer op gang, brengt het in actie, ze bevrijdt de mensen uit het archief en laat ze bewegen, onwetend van hun lot, met al hun nog niet gemaakte fouten van dien.”
Een schrijver komt pas in aanraking met historisch materiaal als dat al “door het filter van historici en biografen is gegaan”. Maar is dat materiaal eenmaal voorhanden, dan is het raadzaam om alles te lezen wat los en vast zit.
In haar vierde lezing lijkt Mantel af en toe toch op de stoel van de historicus te willen gaan zitten. Daarin stelt zij namelijk: “De taak van historische fictie is het verleden uit de archieven te halen en het in een lichaam onder te brengen.” Het raadplegen van archieven is zoals gezegd de taak van een historicus, het leven inblazen van een historische figuur iets voor een romancier.
Mantel illustreert dit laatste aan de hand van de passage in het Oude Testament waarin God aan de profeet Ezechiël vraagt: “Kunnen deze beenderen herleven?” Die antwoordt bevestigend, en Mantel is het volmondig met hem eens. Plastisch zegt ze in het opstel ‘Met je vingertoppen die van de verlorenen aanraken’: “Je gaat volledig op in je poging om die oude botten weer aan te kleden.”
Onderhoudende leugens
Het verschil tussen de historicus en de romancier is dat de eerste vooral oog heeft voor externe factoren: voor feitelijke, dat wil zeggen maatschappelijke ontwikkelingen in een bepaald tijdsbestek. De tweede besteedt daarbinnen aandacht aan de innerlijke drijfveren van historische personages. Beiden, historicus en romancier, proberen de waarheid boven water te krijgen. Maar lukt fictie dat als verzinsel daadwerkelijk, zelfs als geen inbreuk wordt gemaakt op het externe kader? Mantels standpunt hierover is ondubbelzinnig: “Je wordt geen romancier om onderhoudende leugens op te dissen. Romancier word je om de waarheid te kunnen vertellen.” Daar kun je tegen inbrengen dat het innerlijke leven van iemand als Thomas Cromwell, over wie persoonlijk niet zoveel bekend is, ontspruit aan de verbeelding van Hilary Mantel.
Het verweer hiertegen is dat geschiedschrijving niet alleen een overzicht van jaartallen en veldslagen behelst. Dan is het bloedeloos. De geschiedenis wordt gemaakt door mensen van vlees en bloed, al kennen we hun drijfveren niet meer goed als ze in de tijd verder van ons afstaan. In die zin, aldus Mantel, hebben we fictie nodig om ons eraan te herinneren “dat het onbekende en onkenbare echt is, en zijn kracht uitoefent”. Mantel geeft met haar verbeeldingskracht invulling aan onbekende en onkenbare zielenroerselen van historische figuren.
Geschiedschrijving en historische fictie putten uit dezelfde bron, uit het onvoltooid verleden. Dat verleden is nooit afgesloten omdat altijd nieuwe gezichtspunten naar voren komen. Historici graven aan de hand van bronnenmateriaal nieuwe aspecten van de waarheid over het verleden op. Historisch literair werk is daarin complementair. Ook de romancier delft door inleving aspecten van de historische waarheid op.
Gezicht
Een romancier kan zich zo hebben ingelezen in een bepaald tijdvak dat die in haar of zijn geest tot leven komt. Mantel verwoordt dat prachtig: “In het begin ben je een vreemdeling in het door jou gekozen tijdperk. Maar er komt een dag waarop je kunt rondlopen in een kamer en de voorwerpen daarin kunt aanraken. Een dag waarop je niet alleen weet wat je personages droegen, maar je de kleren die ze droegen kunt voelen, dat geschuur van zelfgesponnen wol, het gefluister van linnen, het gewicht van brokaat, de manier waarop je rijmantel zich voegt als je je paard bestijgt, het slingeren en rinkelen van de voorwerpen aan je gordel of riem, de schaar, de sleutels en de rozenkrans. Je luistert: wat voor geluid maken je voeten op deze vloer van aangestampte aarde? Of op deze terracotta tegels? Hoe voelen je laarzen als je je voeten uit de modder trekt? Hoe oud zijn je laarzen? Welke kleur heeft die modder? Wanneer je die vragen kunt beantwoorden ben je klaar om te beginnen.”
Dan begint het schrijven. Woord voor woord, regel voor regel. Mantel: “Met elke regel, elke zin, slaag je en misluk je, slaag je en misluk je.” Tijdens het schrijven ontvouwt zich een ongewis verhaal. In zijn uitwerking zal het altijd onvolkomen zijn. De ultieme historische roman bestaat niet.
Sowieso moet de romancier tien keer zoveel weten als die vertelt. Valkuil is dat hij of zij gaat pronken met al die kennis. De lezer zou erdoor overweldigd worden. Het gaat om de kunst van het weglaten. Hierdoor wordt de lezer het universum van de roman ingezogen en gaat zelf dingen invullen met haar of zijn eigen verbeelding.
Geschiedschrijving en historische fictie vullen elkaar aan. Mantel gaat zelfs nog een stap verder: “Als we de waarheid verlangen zonder tussenkomst van de kunst, jagen we een fantoom na.” Zover zou ik niet willen gaan. Objectieve geschiedschrijving, niet besmet door ideologische kleuring, jaagt geen hersenschim na; die legt bloot waar we vandaan komen. Historische fictie is niet meer, maar ook niet minder, een welkome aanvulling op deze wetenschapsbeoefening. Historische personages als Thomas Cromwell krijgen een gezicht. In dat opzicht heeft Mantel gelijk: de doden bestaan alleen bij de gratie van de levenden. Ze zijn wat wij van hen maken.
– – – – – – – – – – –
Hilary Mantel: ‘Schrijver zijn – Overpeinzingen, ervaringen, inzichten’ (een selectie uit: ‘A Memoir of My Former Self – A Life in Writing’, 2023; bezorgd door John Murray). Vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema. Meridiaan Uitgevers. Amersfoort 2024.
De Cromwell-trilogie in vertaling:
Hilary Mantel: ‘Wolf Hall’ (‘Wolf Hall’, 2010). Vertaald door Ine Willems. Meridiaan Uitgevers, Amersfoort 2010.
Hilary Mantel: ‘Het boek Henry’ (‘Bring Up the Bodies’, 2012). Vertaald door Ine Willems. Meridiaan Uitgevers, Amersfoort 2012.
Hilary Mantel: ‘De spiegel & het licht’ (‘The Mirror & the Light’, 2020). Vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema. Meridiaan Uitgevers, Amersfoort 2020.