Vergeleken met een halve eeuw geleden is Amsterdam stukken mooier geworden, avontuurlijke hoogbouw inbegrepen. Veel oude panden zijn gerenoveerd en bij tal van nieuwe appartementen is bij de bouw gebruikgemaakt van dure en duurzame materialen. Toch dreigt de hoofdstad door al dit vermeend succes zijn ziel te verliezen.
Zuidas
In 1979 kwam ik in Mokum wonen. Alleen daarom al was voor mij ‘De stad – Het verhaal van Amsterdam van 1980 tot vandaag’ van Marcel van Engelen een feest der herkenning. Het is vlot geschreven, goed gedocumenteerd en doorspekt met tal van interviews met Amsterdammers die in de ruim vier afgelopen decennia de stadsontwikkeling mede vormgaven. Van Engelen beschrijft hoe de stad als het ware werd gefacelift.
Amsterdam veranderde van een arbeidersstad waarin het draaide om industrie en haven in een global city, een kleine metropool waarin de (internationale) dienstensector het belangrijkste verdienmodel werd. Sinds de jaren zestig kreeg het neoliberalisme steeds meer voet aan de grond, ook in de hoofdstad. Aan economische en financiële belangen werd voorrang verleend. Dat valt goed te zien aan de hand van de stadsontwikkeling vanaf de jaren zestig, i.c. wijken en infrastructuur die op de schop gingen. Om aansluiting te vinden bij de moderniteit wilde het gemeentebestuur, onder aanvoering van de sociaaldemocratische PvdA, grote delen van de stad kaalslaan. Oude en bouwvallige woningen op de Oostelijke en Westelijke Eilanden, maar ook die in de Dapperbuurt, Nieuwmarkt en Jordaan moesten tegen de vlakte. Daarvoor in de plaats zouden kleine gezinswoningen komen, gebouwd volgens het credo licht, lucht en ruimte. Goed bedoeld om het volk te verheffen, maar door verzet van bewoners in eerst de Dapperbuurt en daarna de Nieuwmarkt keerde het tij. De sloopkogel deed nog wel zijn vernietigende werk op Kattenburg en in 1968 was bijna deze hele wijk een braakliggend gebied.
Aan den lijve heb ik ervaren hoe het was om in een sleetse woning te bivakkeren. Dat was in de Albert Cuypstraat. Het was er zo gehorig dat wanneer het stel naast mij in de belendende woning de liefde bedreef, het leek alsof dat in mijn bed gebeurde en ik deelnam aan een triootje. Net toen ik daar weg was, stortte het plafond in mijn woning boven de Albert Cuypmarkt spontaan naar beneden. Door deze ervaring daalde bij mij het besef in dat misschien niet iedere bouwvallige woning van de ondergang moest worden gered.
Burgeroproer
De ondertitel van het boek, ‘Het verhaal van Amsterdam van 1980 tot vandaag’, dekt niet helemaal de lading. Marcel van Engelen besteedt namelijk ruimschoots aandacht aan de jaren zeventig: aan actiegroep De Sterke Arm in de Dapperbuurt en aan de Nieuwmarktrellen. Over de Nieuwmarkt in die tijd, met de protesten tegen de aanleg van de metrolijn, is al het nodige geschreven, evenals over de opkomst en ondergang in de jaren tachtig van de kraakbeweging in met name de Staatsliedenbuurt (‘Geen woning, geen kroning’). Maar het is verhelderend dat nu eens al dat burgeroproer in perspectief wordt geplaatst, dat wil zeggen tegen de achtergrond van het huisvestingsbeleid van het gemeentebestuur.
Eyeopener was voor mij het hoofdstuk over actiegroep De Sterke Arm bestaande uit slechts een handjevol buurtbewoners, onder wie overigens twee goede bekenden van mij, die de handen ineensloegen. Zij waren niet zozeer voor het behoud van oudbouw, maar voor inspraak bij de beoogde stadsvernieuwing en voor het handhaven van betaalbare huren. Daarvoor maakten zij zich sterk en buurtbewoners gingen erin mee. Vanuit de Dapperbuurt sloeg het vuur over naar de Nieuwmarkt en andere stadsdelen.
De rol van Michael van der Vlis, vanaf eind jaren zeventig PvdA-wethouder, was tot op heden onderbelicht – in tegenstelling tot die van zijn illustere collega-wethouder Jan Schaefer, van wie de bekende slogan was ‘In geouwehoer kun je niet wonen’. Van der Vlis, die in De Pijp zelf buurtactivist was geweest, pakte de woonwensen van burgers serieus op. Hij maakte werk van kleinschalige aanpak op het vlak van ruimtelijke inrichting en wonen. Op zijn brommertje in zijn Afghaanse jas doorkruiste deze woest bebaarde krullenbol regelmatig de stad en bracht zo ‘het stadhuis’ dichter bij de burger.
De Valley, Zuidas
Compacte stad
De opeenvolgende gemeentebesturen raakten ervan doordrongen dat hun futuristisch grand design van de stad toch niet zo’n goed idee was. De Bijlmermeer maakte duidelijk dat het funest was om de verschillende functies in een stad – wonen, werken en recreatie – uit elkaar te trekken. Dat leidt tot slaapwijken waar je nog niet dood gevonden wil worden. Winkels in de straat en een kroeg op de hoek, die maken een buurt leefbaar. Met dat gerezen inzicht werden bestaande wijken voortaan niet afgebroken maar hoofdzakelijk gerenoveerd. Doordat de stad aan de buitengrenzen niet kon uitbreiden, werd nu het adagium gehuldigd van ‘de compacte stad’. Op voormalige haven- en industrieterreinen verrees hoogbouw, dicht op elkaar gepakt.
In de loop der jaren heb ik de stad zien veranderen. Willekeurig voorbeeld: het KNSM-eiland en ook het Java-eiland vormden nog in de jaren tachtig rafelranden van de stad, omzoomd door rietkragen, desolaat, waar hooguit bootjes illegaal lagen aangemeerd en wat dropouts rondzwierven. Ik ging er soms op een zondagmiddag naartoe, aangetrokken door de leegte. Als een stadsnomade verkaste ik veelvuldig van woonstee. Domicilie vond ik onder andere op de Prinsengracht en de Albert Cuyp, in de Bijlmermeer en de Dapperbuurt. Op de Westelijke Eilanden ageerde ik als bewoner tegen de komst van chique hoogbouw op het tegenoverliggende Westerdokseiland, waardoor een enorme muur werd opgetrokken die het zicht op het IJ vanuit de stad volstrekt belemmerde. In een protestbrief voerde ik als gelegenheidsargument aan dat de ‘historisch monumentale zichtlijn’ vanuit de Galgenstraat op het Bickerseiland, teloorging. Vanuit de Galgenstraat stapten in vroegere tijden ter dood veroordeelden over in een boot, op weg naar hun eindbestemming: het Galgenveld aan de overzijde van het IJ. Een antwoord vanuit de gemeente op mijn donquichotterie bleef uit.
Nog een voorbeeld uit eigen koker. In de jaren tachtig studeerde ik letteren in het Bungehuis in de Spuistraat, een statig onderkomen van de Universiteit van Amsterdam, in de stijl van art deco. De universiteit verkocht het aan het grootkapitaal en nu is het een luxueus hotel, Soho House Amsterdam genaamd, met een zwembad op het dak. Je moet er lid van zijn om er te kunnen verblijven. Deze exclusiviteit heeft ervoor gezorgd dat dit voorheen publieke gebouw aan de openbaarheid is onttrokken.
Sociale woningbouw in de Buziaustraat, Osdorp
Sociaal weefsel
De revoltes van activistische burgers in stadsdelen als de Dapperbuurt en de Nieuwmarkt hebben effect gesorteerd. Er werd meer gebouwd in overleg met bewoners, tegen lage huren. Overvloedig geld werd er niet voor uitgetrokken, vandaar dat vanaf de jaren zeventig het gebruikte materiaal voor sociale woningbouw ronduit sober was. Voor opsmuk, ornamenten aan het gevelwerk, werd sowieso geen geld uitgetrokken.
Het gemeentebestuur heeft het sociaal woonbeleid sindsdien voortgezet. Voor nieuwbouwprojecten geldt vanaf 2017 dat veertig procent moet bestaan uit sociale huur. Daarnaast krijgt het vastgoed alle gelegenheid om prijzige koopwoningen te bouwen. Anno 2024 is Amsterdam, aldus Van Engelen, een stad met aan de ene kant gesubsidieerde huurwoningen voor lagere inkomens en kwetsbaren en aan de andere kant dure appartementen voor een rijke bovenlaag. Die tweedeling heeft zich vooral de laatste jaren voltrokken. De welgestelde bovenlaag bestaat in wijken als de mijne, het Museumkwartier, meer en meer uit expats die weinig binding met de stad hebben omdat ze hier hooguit een paar jaar zijn. Daarbovenop verlaten steeds meer gezinnen de stad, op zoek naar ruimte en een betaalbare woning. Op dit moment vormen singles ruim de helft van de Amsterdamse populatie. Velen van hen zullen later ook een gezin willen stichten. Maar dat zal binnen de stadsgrenzen moeilijk zijn gezien het beperkte (dure) aanbod van huizen. Het sociale weefsel in de stad staat zodoende onder druk. De stad dreigt zijn ziel te verliezen.
Sociale woningbouw in de straat Zorgzaam, Osdorp
Diversiteit
Het gemeentebestuur heeft beslist pogingen ondernomen om via het huisvestingsbeleid in de stadsdelen meer diversiteit in de populatie aan te brengen. Van Engelen brengt dit onder de aandacht. In de Westelijke Tuinsteden wonen veel Amsterdammers van Turkse en Marokkaanse afkomst vaak bij elkaar in de buurt. Het gaat hier om gezinnen die een kleine beurs hebben of waarvan de kostwinners afhankelijk zijn van een werkloosheidsuitkering. Vanuit de gemeente is met beleid gestimuleerd dat een hogere sociaaleconomische klasse zich zou vestigen in die wijken. En dat is voor een deel gelukt. Alleen gaat het hier vaak ook om Turken en Marokkanen, maar dan van jongere generaties, die een hogere opleiding hebben genoten en daardoor een goede baan hebben gevonden. Zij hebben meer te besteden en wonen in duurdere (koop)huizen. En laten ze nu graag in dezelfde wijken van hun familie en vrienden willen wonen. De ironie wil dat door dit gemeentelijke stimuleringsbeleid bepaalde wijken van de Westelijke Tuinsteden niet minder homogeen werden.
De gespleten woningmarkt leidt tot een gespleten stad. Voor mensen met essentiële beroepen als onderwijzers, verplegers en agenten is steeds minder plaats. Het maatschappelijk midden in de stad dreigt erdoor te verdwijnen. Daarom is het nodig dat de gemeente zelf weer de regie op het vlak van ruimtelijke ordening ter hand neemt. Die kan niet worden overgelaten aan private partijen, zoals banken en verzekeringsmaatschappijen, die het liefst investeren in lucratieve woningbouw en zakencentra zoals op de Zuidas. Ook het massatoerisme, een aardige inkomstenbron voor de middenstand, drukt zijn stempel op de stad. Goedkoop vertier is inmiddels een last voor omwonenden. In het Wallengebied is het leven voor bewoners welhaast onleefbaar geworden.
Ooit kwam je op straat borden tegen waarop stond geschreven: ‘Amsterdam, je hart gaat eraan.’ Het wordt weer tijd dat het gemeentebestuur een poging onderneemt om het hart van de stad te reanimeren.
– – – – – – – –
Marcel van Engelen: ‘De stad – Het verhaal van Amsterdam van 1980 tot vandaag’. Uitgeverij De Bezige Bij. Amsterdam 2024.
Beste Jelle,
Een prachtige, wat zeg ik: letterlijk ‘doorleefde’ recensie vol even eerlijke als mooie persoonlijke kanttekeningen. Je wens aan het gemeentebestuur (“Geef weer een hart aan de stad”) lijkt me – helaas – ijdel, gezien de irritante bijzaken waar het zich aan bezondigt. Maar goed, ik bericht vanuit de provincie (Zeeland) en de geroemde en doodgeciteerde ‘brede welvaart’. Waar je, by the way, inmiddels ook (vele) meters moet maken om in de binnenstad een aangename kroeg te vinden.
Ja, Bob, niet alleen het gemeentebestuur van Amsterdam faalt regelmatig. Toch vind ik deze stad, wat betreft stadszicht, in vergelijking met vier decennia geleden erg opgeknapt. Nu moet het massatoerisme nog beter worden gereguleerd. En laat de gemeente ervoor zorgen dat onderwijzers, verpleegkundigen en politieagenten in de stad kunnen (blijven) wonen. Zoiets heet volkshuisvestingsbeleid.
Dat het in Zeeland ook niet zaligmakend is, weet ik. Niet zo lang geleden was ik in Vlissingen en Middelburg en ook daar stelt men van alles in dienst van het toerisme, kreeg ik de indruk. Overigens vind ik het centrum van Middelburg wonderschoon.
Dit artikel n.a.v. het boek ‘De stad’ was trouwens in eerste instantie bestemd voor Facebook. Daar plaats ik de laatste tijd stukjes van om en nabij 500 woorden, altijd over een actueel onderwerp. Stukjes van de korte baan dus. Maar helaas, ook in dit geval, zat ik al rap aan het driedubbel aantal woorden. Vandaar dat ik besloot om het op mijn site te plaatsen.
Binnenkort plaats ik die korte stukken van Facebook eens onder elkaar op mijn site. Ik noem het ‘petites histoires’ uit het Amsterdamse. Voor de liefhebbers en degenen die niet op Facebook zitten.