In het drieluik Hoogspel in de Oost wordt het vizier op Nederlands Nieuw-Guinea gericht. Dat ontbrak in ons land lange tijd en daarom is deze televisiedocumentaire zeer welkom. Terecht noemt documentairemaker Foeke de Koe de strijd om het laatste stukje Indië een blinde vlek in ons collectieve geheugen. Een oudere generatie weet zich hooguit te herinneren dat onze minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns zich tot op het laatst hardnekkig verzette tegen het afstaan van deze kolonie. Hij werd het gezicht van een grandioze mislukking.
Luns was voor de buitenwacht de belichaming van het Nederlands Indonesiëbeleid. Dat stelt Albert Kersten in het lijvige Luns – Een politieke biografie. In werkelijkheid hield deze minister van Buitenlandse Zaken zich altijd zorgvuldig aan de lijn van de opeenvolgende kabinetten waarvan hij deel uitmaakte. Hij week er niet van af, maar gaf er wel op markante wijze invulling aan.
Luns was namens de Katholieke Volkspartij minister van 1952 tot 1971. Katholiek was hij in hart en nieren, dit was een levensgevoel. Op onnavolgbare wijze verklaarde hij tegenover twee andere biografen, René Steenhorst en Frits Huis: “Ik ben rooms-katholiek en een zeer gelovig katholiek, al ben ik niet erg vroom.” Na zijn langdurig ministerschap werd hij direct secretaris-generaal van de Navo, welke functie hij tot 1984 vervulde. Geen enkele andere Nederlandse politicus had tijdens de vorige eeuw zo’n lange carrière in de internationale politiek. Als minister diende hij onder zeven Nederlandse premiers en als secretaris-generaal maakte hij er nog eens vier mee.
Kwinkslagen
Joseph Luns grossierde in anekdotes en kwinkslagen. Toen hem gevraagd werd hoe hij zich de ideale minister van Buitenlandse Zaken voorstelde, gaf hij als antwoord: “Een man van één meter zesennegentig, met een klein snorretje, vrij kaal, met een doffe stem.” Daarbij kan worden aangevuld dat hij altijd een Brits donker maatkostuum droeg, bij voorkeur met krijtstreep. Hiermee onderstreepte hij het beeld dat velen van hem hadden: een uitgesproken conservatieve figuur.
Joseph Luns, die de provocatie niet schuwde, riep door zijn gedrag en uitlatingen extreme reacties op. Er waren er die hem op het schild hieven, maar door anderen werd hij gehaat. Onder het brede publiek was hij zo populair dat hij algemeen werd gezien als de eerste kandidaat voor het presidentschap indien Nederland een republiek zou zijn, zo staat te lezen in de biografie van Steenhorst en Huis uit 1985, kortweg getiteld Joseph Luns. Uit een Nipo-enquête in 1970 bleek Luns in ieder geval, en niet voor het eerst, de populairste Nederlander van dat jaar te zijn.
Aan de andere kant waren er volksdelen die een hartgrondige hekel hadden aan onze toenmalige minister van Buitenlandse Zaken. Zo liet de Duitse bondskanselier Konrad Adenauer zich ontvallen: “Die man Luns, dat is de kwalijkste, de ergerlijkste man die ik ooit heb ontmoet. Als alles mij tegenzit, als ik kiespijn heb, als het rotweer is, als mijn collega’s mij bedriegen, als de Bondsdag een andere kanselier wil en als ook de pers zich tegen mij keert, dan troost ik mij met één gedachte: Er is in ieder geval één mens op deze aarde die het nóg slechter heeft getroffen dan ik en dat is mevrouw Luns.” Met haar, een barones, trouwde Luns in 1939. Het huwelijk tussen de twee echtelieden hield stand.
De historicus en diplomaat Max Kohnstamm, die Luns al kende vanuit het Amsterdams Studentenkorps, wond er in een interview met weekblad Vrij Nederland geen doekjes om: “Ik heb tegen die man altijd grote bezwaren gehad, voornamelijk omdat hij een fascist was en dat ook als student.” Als rector van het Amsterdams Studentenkorps feliciteerde Luns in 1939 de consul-generaal van Spanje met de overwinning van Franco.
Smetten op het blazoen
Er waren meer smetten op het blazoen van Luns. Zo werd hij ervan beticht wapens te hebben geleverd aan de Portugese dictator Salazar voor diens koloniale oorlogen in Angola en Mozambique. En in 1979 beschuldigde Lou de Jong, directeur van het Rijksinstituut voor oorlogsdocumentatie, Joseph Luns ervan vanaf 1933 tot 1936 lid te zijn geweest van de Nationaal Socialistische Beweging, de NSB. Dat deed De Jong op basis van documenten waarover zijn instituut sinds 1950 beschikte. Tegen biografen Steenhorst en Huis zegt Luns hierover: “Ik heb nooit op de ledenlijst gestaan. Er was een stukje papier zo groot als een vinger, waarop stond: J. Luns, student, lid 1934-1937. Dat was het enige, maar alles pleitte tegen mij.”
Er volgde een gesprek tussen de minister en de historicus, waarna De Jong de kwestie afzwakte door te zeggen dat Luns in ieder geval niet actief was geweest voor de NSB. Die probeerde vervolgens zijn straatje schoon te vegen door te beweren dat zijn broer Huib hem in 1933 bij de NSB had aangemeld. Deze affaire kreeg een opmerkelijk staartje. Na de dood van haar man Huib verklaarde diens weduwe Adèle Luns in 2000 in een interview met weekblad Elsevier dat haar man door zijn broer destijds onder druk was gezet om een verklaring te ondertekenen die strookte met die van van haar zwager. Adèle Luns sprak daarom in Elsevier van een leugen die zij recht wilde zetten.
Zo zijn er nog wel meer kwesties die Luns in een kwaad daglicht plaatsen. Om er nog eentje te noemen: kort na zijn aanstelling als secretaris-generaal van de Navo in 1971 kwamen in zijn archief documenten boven water die duidden op voor de fiscus verzwegen bankzaken in New York. Een bankrekening die hij zou delen met partijgenoot Frans-Joseph van Thiel, die in de jaren zestig onder meer Tweede Kamervoorzitter was.
Het is tekenend hoe Steenhorst en Huis in hun biografie omgaan met deze affaire. Er zou sprake zijn geweest van ‘amateurspeurwerk’, zo halen zij toenmalig vicepremier Nelissen aan. Daar wreekt zich hun aanpak, die hoofdzakelijk is gebaseerd op uitvoerige gesprekken met Luns. Duidelijk is dat deze de regie over de inhoud strak in handen had. Behandelde kwesties hebben in dit boek een herkenbaar verloop: affaires worden aangeroerd en vervolgens onschadelijk gemaakt.
Politieke persoonlijkheid
Dezelfde kritiek geldt De wereld volgens Luns van Jan Kikkert, de derde biografie die in 1992 over Luns verscheen. Ook daar wordt regelmatig te weinig distantie aan de dag gelegd tegenover de gehaaide en goedgebekte politicus. Kikkert lijkt eveneens door Luns in het pak genaaid te zijn. Deze biograaf trapt af met een dankbetuiging: “De heer Luns beantwoordde gedurende vele uren met opmerkelijk geduld mijn talloze vragen.” Daar is op zich niets mis mee, fijn als de persoon over wie je een biografie schrijft zelf nog vragen kan beantwoorden, maar als lezer kun je je niet aan de indruk onttrekken dat Luns soms iets te vaak over de schouder van Kikkert naar diens schrijverij heeft meegekeken.
Albert Kersten wiens biografie over Luns in 2010 verscheen, is een overeenkomstige mening toegedaan: “Publicaties als ‘De wereld volgens Luns’ worden gekenmerkt door een zekere eenzijdigheid: de luchtige, over het algemeen serieuze toon overheerst, maar nergens laat Luns zich het vuur aan de schenen leggen of is de auteur in staat om door grondige kennis en feiten en omstandigheden tegengas te geven. Luns zet de toon en bepaalt de richting van het verhaal. De toon is altijd welwillend, soms fel en de richting blijft algemeen en wordt nooit diepgravend.” Dit harde oordeel is saillant, omdat Kikkert juist zijn erkentelijkheid uitspreekt dat “Prof. dr. A.E. Kersten bereid was het manuscript kritisch door te nemen en zijn waardevolle bevindingen met mij te bespreken”.
Luns kun je het beste op afstand houden, want door zijn overheersende persoonlijkheid zit hij voor je het weet bij je aan tafel en ‘denkt met je mee’, om een geliefde uitdrukking van zijn latere en minstens even slimme partijgenoot Ruud Lubbers te lenen. Kersten had al met Luns contact over het schrijven van diens biografie in 1995. Ze kwamen overeen dat Kersten als enige toegang zou krijgen tot Luns’ persoonlijke archief. Dat archief werd echter kort daarop voor inventarisatie overgebracht naar het Nationaal Archief in Den Haag. Pas in 2003, een jaar na het overlijden van Luns, begon Kersten met zijn onderzoek. Het resultaat was, bij publicatie in 2010, een doorwrochte politieke biografie. Kersten vat in een notendop positief samen: “Het was een mengeling van persoonlijke charme, kennis van zaken, daadwerkelijke interesse, politieke moed, doelgerichtheid en zelfverzekerdheid die Luns maakte tot de politieke persoonlijkheid die hij was.”
Wonderlijke combinatie
Dankzij deze talenten en drijfveren begaf Luns zich in zijn krijtstreeppak op een vanzelfsprekende manier onder de grote leiders van de wereld. Als een van de weinigen kon hij president De Gaulle van Frankrijk recht in de ogen kijken, want die was even lang. Als vertegenwoordiger in het buitenland van een klein land voelde hij zich nooit de mindere van landen als Frankrijk en Duitsland. Konrad Adenauer kon zijn bloed wel drinken, maar die emotie behoeft context. Toen Adenauer namens Duitsland en De Gaulle namens Frankrijk het plan opvatten om een Europese politieke unie op te tuigen waarbij de Duits-Franse samenwerking de spil moest vormen, sprak Luns namens Nederland een veto uit. Hiermee liet hij zich zien als uitgesproken machtspoliticus.
Als minister van Buitenlandse Zaken en later als secretaris-generaal van de Navo was hij zeker niet de lakei van de Verenigde Staten, hoewel hij een atlanticus was: voorstander van een hechte Amerikaans-Europese samenwerking. Luns beschouwde zich als Realpolitiker, die inzag dat Europa de steun van de Verenigde Staten tijdens de Koude Oorlog niet kon ontberen. Volgens Kersten was hij een internationaal politiek dier, maar tevens een nationalist. Kersten: “Dat was een wonderlijke combinatie en dat maakte hem ook zo ‘on-Nederlands’.”
Toch liet zijn politieke instinct Luns uiteindelijk in de steek. Dat was met name het geval rond de kwestie Nederlands Nieuw-Guinea, die voor Nederland in een grandioze mislukking eindigde. Het is waar, in Nederland viel tijdens de negentien jaar dat Luns minister van Buitenlandse Zaken was geen enkel kabinet over Nederlands Nieuw-Guinea, maar híj werd wel het gezicht van dit echec. En dat kwam vooral door zijn eigen toedoen. Voor zover ik de drie genoemde biografieën raadpleeg, doe ik dat in het vervolg toegespitst op het streven van Luns om Nederlands Nieuw-Guinea voor ons land te behouden. Volgens Kersten volgde Luns daarbij een beleid dat op gespannen voet stond met de ‘internationale realiteit’. Anders gezegd, als conservatief had hij geen oog voor het veranderende geopolitieke landschap. Hij verstond niet langer de tekenen des tijds. De Realpolitiker faalde.
In mijn vorige (derde) artikel over Indonesië heb ik de hoofdlijnen aangegeven volgens welke zich het proces voltrok dat uitmondde in de annexatie van Nederlands Nieuw-Guinea door Indonesië. Op deze plek ga ik nader in op de rol die Luns in dit proces vervulde.
Hysterische aap
Tot 1957 had John Foster Dulles, de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, dezelfde mening over president Soekarno als zijn Nederlandse confrater. Alleen was Dulles wat grover in de mond. Hij noemde Soekarno een schurk, een walgelijk individu, een hysterische aap en een over het paard getilde ijdele volksmenner. Dulles was bang dat een communistische revolte of zelfs revolutie in Indonesië op de loer lag. Indonesië was op dat moment helemaal niet de eenheidsstaat die Soekarno zich wenste. Met name in de buitengewesten, ver weg van hoofdeiland Java, ontstonden afscheidingsbewegingen. De VS steunden zo mogelijk die bewegingen met als doel het Soekarno-bewind omver te werpen. Toen in 1958 de opstand op Sumatra door het Indonesische leger de kop werd ingedrukt, gooiden de machthebbers in Washington het over een andere boeg. Door economische hulp en wapenleveranties probeerden de Amerikanen nu hun invloed op de Indonesische regering in Djakarta te vergroten.
Luns beweerde in datzelfde jaar dat hij van zijn Amerikaanse collega Dulles de toezegging had gekregen dat de VS in het geval van een Indonesische invasie in Nederlands Nieuw-Guinea militair zouden bijspringen. Dulles zou deze toezegging op een stukje papier hebben geschreven en aan Luns hebben overhandigd. In de annalen is dit stukje papier ingegaan als ’het vodje van Dulles’. In de biografieën van Kersten en Kikkert wordt daar summier op ingegaan. Dat heeft er mede mee te maken dat lang niet alle – internationale – archieven destijds toegankelijk waren; recent onderzoek bracht daar verandering in. In een artikel dat in 2012 verscheen in Historisch Nieuwsblad doet historicus Bart Stol uitvoerig verslag van de toedracht en betekenis van het vodje van Dulles, zich baserend op hedendaagse inzichten (nog op 19 april van dit jaar volgde een update van dit artikel).
Toen zowel Luns als Dulles aanwezig was bij een etentje op de Nederlandse ambassade in Washington, 1 oktober 1958, drong de eerste er bij de tweede op aan dat de Verenigde Staten achter Nederland ging staan. Luns stond erop dat de VS Nederland militair zouden steunen in het geval van een invasie door Indonesië in Nederlands Nieuw-Guinea. Dulles zegde mondeling logistieke steun toe; militaire hulp kon hij evenwel niet beloven, omdat het Amerikaans Congres dit zou moeten goedkeuren. Luns bleef aandringen en om die toch iets te geven, pende Dulles een korte verklaring neer op het briefpapier van de ambassade:
“We have had useful talks and I find no differences between our governments as to the principles that should govern our conduct, principles that derive from the charter of the United Nations. I believe that the Netherlands can be confident that the United States will loyally support the principles upon which world order and peace rest. Conversations between our governments will, of course, continue with respect to the application of these principles.”
Een nietszeggende verklaring. Luns gebruikte deze vage tekst tegenover het Nederlandse parlement om aannemelijk te maken dat de VS Nederland daadwerkelijk militair zouden steunen. Hij werd daarbij geruggesteund door een wat scherpere tekst die Dulles een week later, op 7 oktober 1958, aan ambassadeur Herman van Roijen gaf. Hierin stond dat de VS het gebruik van geweld afwezen om internationale conflicten op te lossen. Het kwam erop neer dat Dulles zich niet werkelijk uitsprak over militaire steun aan Nederland inzake Nederlands Nieuw-Guinea. Maar doordat er een vergelijking werd getrokken tussen deze kwestie en die van Taiwan, was die suggestie er wél. De Amerikanen dreigden openlijk daar militair te zullen ingrijpen als China dit eiland zou aanvallen.
Plan-Luns
Luns had drommels goed door dat Dulles zich niet openlijk kon uitspreken, maar hij gebruikte diens vage toezegging om het Nederlands kabinet van de steun van de Amerikanen te overtuigen. Het was zaak tijd te winnen. De internationale opinie over Nederlands Nieuw-Guinea kon in het voordeel van Nederland uitpakken, gezien de wapenleveranties door de Sovjet-Unie aan Indonesië. En wie weet werd Soekarno binnenkort door toedoen van interne conflicten in zijn land ten val gebracht. Er kón een situatie ontstaan waarin de VS Nederland militair gingen bijstaan. Op grond van dit soort hoopvolle overwegingen hield Nederland vast aan het behoud van Nieuw-Guinea.
Het Nederlandse kabinet, waarbinnen Luns de personificatie van het Nieuw-Guinea-beleid was, gokte en verloor. Bart Stol in Historisch Nieuwsblad: “De opzettelijke vaagheid die de Amerikanen in acht namen en die door Luns tussen 1958 en 1961 is gebruikt om de groeiende onrust in Nederland te temperen, keerde zich uiteindelijk tegen hem.” Toen John F. Kennedy in 1961 aantrad als president van de Verenigde Staten ging er een andere wind in Washington waaien. Diens voorganger Eisenhower had in de controverse tussen Nederland en Indonesië een neutrale positie ingenomen; hij wenste geen partij te kiezen. Kennedy kreeg sympathie voor Soekarno, omdat hij wilde dat koloniën soeverein zouden worden. Indachtig de eigen geschiedenis van de Verenigde Staten juichte hij het dekolonisatieproces toe dat zich op vele plaatsen in de wereld voordeed.
Luns wist dat hij niet langer kon rekenen op de Amerikanen en speelde het politieke spel nu via de Verenigde Naties. In 1961 lanceerde hij voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een nieuw voorstel, dat in de wandelgangen al gauw ‘plan-Luns’ werd genoemd. In het kort hield dit plan het volgende in: Nederland stelde voor de soevereiniteit over Nederlands Nieuw-Guinea op te geven en dit gebiedsdeel onder toezicht van de Verenigde Naties te plaatsen, zodra het recht op zelfbeschikking van de Papoea’s was gegarandeerd. In de tussentijd kon een internationaal bestuursorgaan worden aangesteld.
Ook plan-Luns mikte op tijdwinst. Het zou vast lang kunnen duren voordat de ‘primitieve’ Papoea’s in staat waren tot zelfbestuur. In de tussentijd kon Nederland zijn greep op het land bestendigen om meer werk te maken van economische exploitatie. Dulles had enige jaren daarvoor tegen de Nederlandse ambassadeur Van Roijen verklaard dat de VS niet van plan waren om Nederlandse economische belangen in Indonesië over te nemen. De ironie wil dat dit na de coup van Soeharto in 1965 massaal gebeurde. Goud- en kopermijnen in West-Guinea werden door Amerikaanse bedrijven geëxploiteerd, olie door Amerikaanse bedrijven gewonnen.
Indonesië zou met het plan-Luns kaltgestellt worden, omdat dit land voorgoed buiten de deur zou worden gehouden. Kersten memoreert dat Dean Rusk, minister van Buitenlandse Zaken onder president John F. Kennedy, inzag dat de door Nederland voorgestane zelfbeschikking van de Papoea’s in West-Nieuw-Guinea een wat laat door Nederland bedachte politieke manoeuvre was. De zalvend gedebiteerde beschavingsmissie was niet geloofwaardig, beslist niet als gekeken werd naar de economische uitbuiting van de Indonesische archipel door ons land gedurende drie-en-een-halve eeuw.
Kwade genius
De kwade genius in het Nieuw-Guinea-spel was volgens Luns minister van Justitie Robert Kennedy. Tegenover zijn biografen Steenhorst en Huis verklaart hij dat president John F. Kennedy zwaar onder invloed van zijn broer stond. En biograaf Kikkert tekent op uit de mond van Luns: “Robert Kennedy was degene die in feite besliste wat er gebeurde in Washington. Hij was een veel sterkere persoonlijkheid dan zijn broer John, de president, maar een heel onaangenaam mens.”
Voordat Robert Kennedy in februari 1962 Luns opzocht in Den Haag, had hij eerst een bezoek gebracht aan Soekarno in Indonesië. Luns trok van leer, dat wil zeggen hij stak een lange monoloog af tegen de Amerikaanse politicus waarin hij aanvoerde dat het belang van Nederland inzake Nederlands Nieuw-Guinea ook dat van de Verenigde Staten was. Robert Kennedy toonde zich niet onder de indruk en feliciteerde Luns met het feit dat hij het beschikbare uur had volgepraat. Hij pakte zijn biezen en had op het vliegveld nog genoeg tijd om uitgebreid met Nederlandse studenten te converseren.
Te arren moede wendde Luns zich in april van 1962 rechtstreeks tot de Amerikaanse president. In een onderhoud met hem in het Witte Huis zwaaide hij dreigend met een – weliswaar gebogen – wijsvinger voor het hoofd van de president (door een biograaf van Kennedy geboekstaafd als de flabby forefinger van Luns). De beweging van een priemende, dus intimiderende wijsvinger durfde blijkbaar zelfs hij niet aan. Volgens Luns moest aan Soekarno geen concessies worden gedaan om hem aan de kant van de westerse mogendheden te krijgen. Dat zou zinloos zijn. Soekarno zou, aldus Luns, altijd zijn eigen gang gaan.
Op dringend verzoek van de Amerikaanse regering werd het plan-Luns bij de Verenigde Naties niet eens in stemming gebracht. De Indonesische generaal Nasution, tevens minister van Defensie, bezocht in januari en juni van 1961 Moskou en kwam overeen dat de Russen materiaal voor de landmacht, luchtmacht en marine aan de Indonesische Republiek zouden leveren. Dat leidde ertoe dat president Kennedy al halverwege januari van dat jaar in een telegram een dringend beroep deed op premier De Quay om het starre beleid van Nederland over Nederlands Nieuw-Guinea te laten varen. De bakens werden voorgoed verzet. De Verenigde Staten wensten een einde aan deze brandhaard en dwongen Nederland met Indonesië om tafel te gaan, om samen tot een oplossing te komen. Kersten vat het verdere verloop kernachtig samen: ambassadeur Van Roijen ging de onderhandelingen aan en Luns was uitgespeeld.
Boezemomvang
Van de drie biografieën die over Joseph Luns in het Nederlands zijn verschenen, is die van Albert Kersten het meest geslaagd. Hij heeft gekozen voor een politieke biografie, zodat het privéleven van Luns voornamelijk buiten beeld blijft. De overweging is wellicht geweest dat het levensverhaal van Luns dan te veel zou uitdijen. En misschien zou het vizier op de politicus Luns daardoor minder scherp afgesteld zijn geweest. Toch is dat jammer, te meer omdat Kersten laat weten dat zijn zus alle dagboeken van Luns heeft uitgetypt. Wat stond daar in? Alleen maar aan het papier toevertrouwde zielenroerselen over zijn tegenstrevers in het politieke domein? Dat zal toch niet? Het kan niet anders of Kersten heeft veel links laten liggen. Sterker nog, hij heeft zich niet gelaafd aan het mer à boire van Luns’ persoonlijk leven.
Op 26 december 2022 bracht NRC prominent een uitgebreid artikel over Joseph Luns dat iedere geïnteresseerde met rode koontjes zal hebben gelezen. Toen een maand daarvoor drie journalisten van de krant – Joep Dohmen, Bart Funnekotter en Wilmer Heck – zich verdiepten in het vuistdikke dossier van Joseph Luns, dat door de binnenlandse veiligheidsdienst (BVD) tussen 1948 en 1998 was bijgehouden, vielen zij van de ene in de andere verbazing. De BVD had over dat tijdsbestek dossiers aangelegd van tienduizenden mensen, onder wie ook politici. In dat van Luns viel te lezen dat hij zich te buiten zou zijn gegaan aan diefstal, corruptie, het houden van geheime bankrekeningen, overspel, sadomasochistische seks en wapenhandel. En dan te bedenken dat hij in het naoorlogse Nederland de politicus is geweest met de langste staat van dienst. Op de bühne van de wereldpolitiek. De drie onderzoeksjournalisten constateerden dat in het dossier elk gerucht, elke bewering en elk feit werd genoteerd, “tot de boezemomvang van een veronderstelde vriendin toe”. Toch konden zij niet achterhalen of de uitvoerig opgetekende gegevens juist zijn. Daarvoor heb je volgens het journalistieke principe ten minste twee afzonderlijke bronnen nodig. Een vlijtig opgeschreven verslag van een BVD-medewerker volstaat dan niet. Ze stellen dan ook: “Factchecking lijkt geen prioriteit te hebben, althans dat is niet terug te vinden in het dossier.” Opvallend is trouwens dat ze in het dossier niets vonden over het NSB-lidmaatschap van Luns in de jaren dertig. Voor de seksuele escapades van Luns vonden ze een tweede bron die alleszins vertrouwenwekkend is. Hubert Luns, zoon van Joseph Luns, vertelde desgevraagd aan de NRC-journalisten: “Ik wil niet in details treden, maar de vriendinnen waren niet op de vingers van twee handen te tellen.”
Opmerkelijk was dat de onthullingen over Joseph Luns weinig weerklank vonden in andere kranten. Men was zich blijkbaar bewust van de eenzijdige rapportages door BVD-medewerkers. In NRC zelf was geen sprake van een follow-up en het aantal ingezonden reacties was uiterst gering. Daarom was het bevreemdend dat ombudsman Arjen Fortuin bijna een maand na publicatie van het opzienbarende artikel beweerde dat het Luns-artikel NRC behoorlijk wat reacties had opgeleverd. Waarom werden die dan niet geplaatst? Of doelde Fortuin op enig tumult dat op de sociale media naar aanleiding van de publicatie plaatsvond? De aanpak van het Luns-dossier door de krant leek hem gerechtvaardigd: “Er is geprobeerd om wat de BVD van horen zeggen had, alsnog hard te krijgen.” En hij sluit cryptisch af met: “Elders in het artikel werd afdoende duidelijk gemaakt dat onduidelijk was of rapporteurs het bij het rechte eind hadden.”
In het commentaar van NRC van afgelopen 25 augustus, getiteld ‘Oude BVD-mappen tonen te makkelijke inbreuk op privésfeer’, werd nog meer gas teruggenomen. Het accent op de onthullingen werd verlegd naar de intimiderende inbreuk op het privéleven van mensen bij wie een BVD-dossier was aangelegd: “Seksuele relaties, medische details – ook decennia later is het vergaren van dergelijke hoogst persoonlijke informatie aanstootgevend en laakbaar. Ook omdat het vooral om van ‘horen zeggen’ ging. Wat tot onvolledige, eenzijdige of foutieve informatie leidde, die toch maar mooi in een mapje werd bewaard. Maar waartoe?”
Rook en vuur
Het is frappant hoeveel affaires in de loop der tijd van Luns zijn afgegleden. Meestal was er inderdaad sprake van ‘horen zeggen’, waardoor velen dachten: waar rook is, is vuur. Slechts twee zaken blijken tot nu toe echt hard te maken: zijn NSB-lidmaatschap en zijn seksuele escapades. De eerste kwestie lijkt door velen inmiddels te worden afgedaan als een jeugdzonde. De tweede kwestie is van secundair belang. Je moet ze de kost geven die indertijd aan de lopende band vrouwen versierden. Om er slechts twee te noemen: John F. Kennedy en Soekarno. Bovendien dienen we ambtsuitoefening en privéleven gescheiden te houden. Hoewel daar tegenwoordig wat anders tegenaan wordt gekeken. Wat niet wegneemt dat, zoals in het geval van Luns, iemand vanwege diens seksuele uitspattingen gechanteerd kan worden. Het is niet ondenkbaar dat de BVD kennis hierover heeft gedeeld met Amerikaanse en Engelse inlichtingendiensten. Het is een speculatieve vraag, maar ik stel hem toch: zou Luns in 1962 door de Amerikanen onder druk zijn gezet om mee te werken inzake de overdracht van Nederlands Nieuw-Guinea? Bij de AIVD, opvolger van de BVD, liggen nog meer dossiers over Luns die pas op een later tijdstip openbaar worden gemaakt. Misschien biedt de inhoud daarvan soelaas. Toekomstig onderzoek zal het uitwijzen. Uitkomsten kunnen dan worden meegenomen in een allesomvattende biografie van Luns.
Maar zover is het nog niet. Wat kunnen we alvast concluderen over de rol die Luns in het geopolitieke spel over Nederlands Nieuw-Guinea speelde? Ik haak aan bij de opvatting van Bart Stol in het eerder genoemde artikel van Historisch Nieuwsblad. Luns werd er onterecht van beschuldigd dat hij met het vodje van Dulles het Nederlandse kabinet en parlement misleidde, waardoor Nederland vasthield aan het onbuigzame Nieuw-Guinea-beleid. Hierdoor zou hij ons land bijna in een nieuwe oorlog met Indonesië hebben gestort, zo luidt de beschuldiging. Uit archiefstukken blijkt echter dat Luns over de portee van het vodje van Dulles open kaart heeft gespeeld tegenover zijn collega-ministers. Stol: “Dulles omkleedde de Amerikaanse stellingname opzettelijk met vaagheden, om alle opties – waaronder militaire steun aan Nederland – in de complexe Nieuw-Guinea-kwestie open te houden. Luns speelde het spel mee om de kans op daadwerkelijke Amerikaanse militaire bijstand zo groot mogelijk te maken. Daarbij bleef hij binnen de lijntjes.”
Kwalijker is dat Luns op de proppen kwam met het beschaven van de Papoea’s en dat dit de nodige tijd vergde, waardoor Nederland langere tijd een vinger in de pap zou kunnen houden. Economische exploitatie van West-Nieuw-Guinea lijkt eerder zijn hoofdmotief te zijn geweest om dit gebiedsdeel niet te willen afstaan. Kikkert, die gedurende vele uren vragen mocht stellen aan Luns, zegt het onomwonden: “Het economisch belang van het grote eiland, met vele natuurlijke rijkdommen op en in de grond, was duidelijk.” Verder wijst Kikkert erop dat Luns in zijn correspondentie met partijgenoot Carl Romme, die tot 1961 fractieleider was van de KVP, er de nadruk op legde dat het vasthouden van Nieuw-Guinea economische voordelen met zich mee zou kunnen brengen.
Een ander motief voor Luns om Nieuw-Guinea niet uit handen te geven was dat een klein land als Nederland met zo’n uitgestrekte kolonie in de internationale politiek meetelde. Het aanzien van Nederland op het wereldtoneel zou zonder deze kolonie inboeten.
Van de heb
Achteraf gezien had de Realpolitiker Joseph Luns (“Ik ben geen havik, ik ben geen duif, ik ben een realist”) eerder moeten bijdraaien. En met hem natuurlijk het Nederlandse kabinet. Hij zag te laat in dat het een verloren zaak was en dat de Amerikanen in 1961 een andere koers waren ingeslagen. Luns verloor het zicht op de geopolitieke realiteit. Hij had veel eerder kunnen handelen. Toen hij in 1953 Australië aandeed, zou hij bij de Australische regering Nieuw-Guinea aankaarten. Op dat moment bestuurde Australië nog het oostelijk deel van Nieuw-Guinea als mandaatgebied. West- en Oost-Nieuw-Guinea waren door de koloniale mogendheden op geforceerde wijze van elkaar gescheiden door een rechte lijn, waarvan de autochtone bevolking zelf meestal geen weet had. Hij wimpelde een verdrag met Australië over Nieuw-Guinea af. Op dat moment had een start kunnen worden gemaakt om Oost- en West-Nieuw-Guinea samen te voegen tot één staat, wat heel logisch zou zijn. In 1975 werd Oost-Nieuw-Guinea de onafhankelijkheid gegund en heette voortaan Papoea-Nieuw-Guinea. Nederland weigerde dat voor het westelijk deel. Ook aansluiting bij het Anzus-pact kon op weigering van Luns namens de Nederlandse regering rekenen. Anzus, een samenvoeging van de deelnemende landen, werd in 1951 opgericht als verdrag tussen Australië, Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten met als doel de veiligheid in deze Zuidoost-Aziatische regio te waarborgen. In feite was het de evenknie van de Navo in Noordwest-Europa. In Europa werd een blokkade opgeworpen tegen het communistische gevaar uit de Sovjet-Unie, in Azië tegen het communistische gevaar uit China.
In 1962 had Luns als minister van Buitenlandse Zaken tevens bemoeienis met het vaststellen van de grenzen met Duitsland. Nederland had na de Tweede Wereldoorlog wat kleine grensgebieden ingepikt en die wilden de Duitsers terecht terug hebben. Terugblikkend zei Luns hierover aan biografen Steenhorst en Huis: “Ik was vastbesloten iets te houden. Ten eerste ben ik nogal van de heb, dus ik vond het plezierig het land wat groter te maken, en ten tweede vond ik het rechtvaardig.” Dat zal ook gegolden hebben voor Nederlands Nieuw-Guinea: dat Luns van de heb was. En ongetwijfeld vond hij het ook rechtvaardig om het niet uit handen te geven. In het geval van die luttele grenscorrecties kreeg Luns zijn zin. Het ging om niet meer dan zo’n tachtig tot negentig vierkante meter. In het geval van West-Papoea, dat meer dan zestigduizend vierkante meter beslaat, moest hij bakzeil halen. Hij werd de risee van het Nieuw-Guinea-beleid.
Zijn populariteit bij het grote publiek bleef aanhouden, hoewel hij door links werd verketterd als reactionair. Dat veranderde pas toen hij hij in 1971 de overstap naar Brussel maakte. Onder de Haagse kaasstolp waren de kaarten opnieuw geschud. De eretitel minister van Staat werd de Nederlandse politicus met de langste staat van dienst – negentien jaar ministerschap en dertien jaar secretaris-generaal van de Navo – na zijn werkzame leven onthouden.
– – – – – – – – – – – – –
Bronnen:
Bart Stol: Luns, Dulles en Nieuw-Guinea. In: Historisch Nieuwsblad, 15 augustus 2012 [laatste update 19 april 2023].
Albert Kersten: Luns. Een politieke biografie. Uitgeverij Boom. Amsterdam 2010.
J.G. Kikkert: De wereld volgens Luns. Uitgeverij Het Spectrum. Utrecht 1992.
René Steenhorst en Frits Huis: Joseph Luns. Biografie. Uitgeverij Teleboek. Amsterdam 1985.
De bijgaande foto’s zijn afkomstig uit de besproken boeken De wereld volgens Luns van J.G. Kikkert en Joseph Luns van René Steenhorst en Frits Huis.