In korte tijd heeft de coronapandemie onze manier van leven veranderd. Zolang we niet weten hoe het virus zich ontwikkelt en er geen vaccin voorhanden is, leven we in angst. Onze situatie wordt vergeleken met bepaalde zombiefilms. Zelf trek ik liever de vergelijking met The Road en Light of My Life waarin overlevenden in een desolaat landschap onder permanente dreiging leven.
We kunnen voorlopig beter binnen blijven om het virus te ontlopen. En we weten nu dat dit, sociologisch gemunt, social distancing heet. Als je voor een broodnodige boodschap in de winkel even je bastion verlaat, valt op hoe behoedzaam passanten met elkaar omgaan. Afstand wordt gehouden, richtlijn anderhalve meter, want wie weet heeft die ander het coronavirus onder de leden. Spiedende en schichtige ogen alom. Ik maakte het mee dat een wandelende tegenligger van het trottoir af ging en in een grote boog over het gras om mij heen liep. Alsof ik lepra of de pest had, of waarschijnlijker: Covid-19. En misschien heb ik dat laatste ook en weet ik het alleen nog niet.
Solidariteit
Het is goed dat de koning vanaf het televisiescherm zijn onderdanen opriep tot saamhorigheid. Van zo’n koninklijke rede gaat een verbindend effect uit op de natie. Samen de schouders eronder zetten, elkaar steunen. Hij sprak over solidariteit, een kreet die ironisch genoeg bij uitstek in linkse kring wordt gebezigd. Willem Alexander heeft een gewillig gehoor, want op dit moment is het saamhorigheidsgevoel in ons land groot. Duizenden gewezen werknemers in de gezondheidszorg melden zich aan om hun oude beroep op te pakken, studenten bieden aan om op de kinderen van ouders te passen die in ‘vitale’ beroepen werkzaam zijn, en voor ‘de helden in de zorg’ wordt geapplaudisseerd.
De media, in het bijzonder de dagbladen en de televisietalkshows, doen er alles aan om dit beeld van saamhorigheid te framen. Wij Nederlanders verbroederen in de strijd tegen het coronavirus. Angst voor deze onheilspellende ziekte verenigt ons. Het decor van lege straten doet sommigen, zoals journalist Patrick Meershoek van Het Parool, denken aan de taferelen in zombiefilms. Daarin hongeren tot leven gewekte doden bloedlustig naar mensenvlees. Het zijn in mijn ogen kolderieke films die vol effectbejag ons gemoed bespelen.
Voor het programma Mondo van de VPRO stelde filmkenner Martin Koolhoven een top-5 van virusfilms samen en die komt eerder in de buurt van onze huidige ervaring: dat we in een apocalyptische film beland zijn. De meest ontregelende film die Koolhoven noemt, is misschien wel The Thing (1982) van regisseur John Carpenter, waarin een buitenaardse parasiet elke organische vorm kan aannemen, dus ook die van mensen. De opgeroepen emotie in het genre van de body snatchers is paranoia. Dat je niemand kunt vertrouwen. Hetzelfde is, zoals gezegd, het geval bij het coronavirus: iemand die gezond oogt, kan toch besmet zijn. Achterdocht is op zijn plaats. Daarom kun je het beste in een grote boog om iemand heen lopen.
Spektakelstukken
Mij kunnen zombiefilms als The Thing en over het algemeen rampenfilms niet zo bekoren. Films als The Day After Tomorrow (2004) van regisseur Roland Emmerich over de funeste gevolgen van de opwarming van de aarde zijn spektakelstukken uit de stal van Hollywood. Om indruk op de kijker te maken, moeten ze het hebben van cinematografische hoogstandjes op het vlak van techniek. Steden worden weggevaagd, stormen teisteren het land, branden verschroeien de aarde – dat soort werk. Het gaat er in deze films om het vege lijf te redden van Egyptische plagen. Het wordt knap in beeld gebracht, maar de aandacht gaat niet primair uit naar de psyche van personages en hun onderlinge relaties. Anders is dat bij films als The Road en Light of My Life.
The Road (2019) van regisseur John Hillcoat, gebaseerd op de gelijknamige, indrukwekkende roman van Cormac McCarthy, gaat over een vader en zoon die door een desolaat en verwoest landschap zwerven. Het vernis van de menselijke beschaving is afgekrabd en ze kunnen niemand vertrouwen. Om de kou van de winter te ontwijken, lopen ze de kant van de zee op. Onderwijl zijn ze getuige van vreselijke dingen. Zo komen ze bij een huis waarvan in de kelder mensen zitten opgesloten die tot voedsel van de bewoners dienen. In extreme situaties gaan sommigen zelfs over tot kannibalisme, zo wordt duidelijk. Het zijn barbaarse gedragingen.
Voor Light of My Life (2019) nam Casey Affleck zowel de productie, de regie en het scenario voor zijn rekening. En hij heeft de hoofdrol. Affleck kende ik eerder van het magnifieke Manchester by the Sea (2016) van regisseur Kenneth Lonergan, waarin hij een man speelt die strijd levert tegen de demonen uit zijn verleden.
Angstaanjagend
Light of My Life is een aangrijpende film, waarin het gaat om de invloed van de omgeving op personages. Ook in deze film is vertrouwen ver te zoeken. Een jong meisje moet zich van haar vader voordoen als jongen; door kleding en haardracht. Zij is een gewilde partij, want de meeste vrouwen zijn door een raadselachtige epidemie om het leven gekomen en er worden nauwelijks meisjes geboren. Overal liggen vijandige mannen op de loer om haar van haar vader af te pakken. Daarom is de dreiging om ontmaskerd te worden angstaanjagend groot.
The Road en Light of My Life verbeelden beide een geradicaliseerde leefomgeving waarin vader en kind op elkaar zijn aangewezen. Het is de vanzelfsprekende, onuitgesproken liefde die hen verbindt. Door de omstandigheden leren zij elkaar beter kennen. Deze films zijn in feite psychologische drama’s.
De situatie waarin wij momenteel door de coronapandemie verkeren, valt niet te vergelijken met die uit deze twee films. Maar er kán van alles gebeuren. Zo kan volgens het meest zwarte scenario het aantal doden in Nederland oplopen tot ruim een half miljoen. De schrik zit er nu al in. De sociale afstand die wij in acht nemen, werpt ons op onszelf terug. Hoe solidair zijn we straks met elkaar als de huidige situatie verergert? Is het dan bloedverwanten tegen de rest?
Het hamsteren geeft te denken. En hoewel de eensgezindheid tussen ons Nederlanders door de media wordt geframed, de praktijk laat af en toe iets anders zien. Zo vernam ik uit betrouwbare bron dat twee vrouwen in een kaaswinkel op het Amsterdamse Beukenplein elkaar in de haren vlogen, omdat de een voordrong. Voormalig minister Bruno Bruins sprak: “Nederlanders, let een beetje op elkaar.” En premier Mark Rutte zei het hem na nadat Bruins van het politieke toneel was verdwenen: “Hou elkaar een beetje in de gaten.” Elkaar in de gaten houden, dat deden deze twee vechtende vrouwen. Zo bedoelen Bruins en Rutte het natuurlijk niet.
Tekens van hoop
Het kan zijn dat we elkaar steeds meer, ingegeven door wantrouwen, in de gaten gaan houden. Op het moment dat de economie ontwricht raakt en consumptiegoederen schaars worden. Minister-president Rutte zegt dat we wel voor tien jaar kunnen poepen, maar in de supermarkten is sinds een week geen toiletpapier meer te krijgen. Denkbaar is dat we in een situatie belanden waarvoor geldt: ieder voor zich. Psychiater Witte Hoogedijk verklaarde afgelopen zaterdag in een interview met de Volkskrant het volgende: “Je ziet nu veel altruïsme, maar zodra de schaarste om de hoek komt kijken, wordt alles anders. Nu al zie je een milde vorm van egoïstisch gedrag in de vorm van hamsteren. Als die schaarste toeneemt, wordt de mens snel het beest dat hij onder zijn vernisje van sociaal gewenst gedrag is.” Relativerend voegde hij daaraan toe dat we “ons heus niet allemaal als beesten gaan gedragen, maar sommigen van ons wel, dat weten we uit het verleden […]”. Dat klinkt als een understatement, want dat nogal wat mensen bloed aan hun handen hadden bij de genocides van de twintigste eeuw staat buiten kijf.
In een opiniestuk, afgelopen woensdag in NRC, liet Bas Heijne zich op dit punt kritisch uit. “Omdat iedereen nu wel beseft dat het crisis is, een crisis met een hoogst onzeker verloop, zijn er talloze oproepen tot saamhorigheid en altruïsme, samen slaan we ons er doorheen, we houden elkaar vast, enzovoort. […] Maar anders dan blijmoedige optimisten ben ik er niet van overtuigd dat een dergelijke crisis een-twee-drie de ware broederschap der mensheid in ons zal bewerkstelligen. De ware aard van de crisis begint nog maar net tot ons door te dringen. We zijn nog maar nauwelijks op de proef gesteld.”
In zijn pas verschenen essay Mens/onmens gaat Bas Heijne dieper in op broederschap, dat volgens hem een minder abstract begrip is dan vrijheid en gelijkheid. “Broederschap, wat het ook precies is, laat zich niet opleggen, moet van binnenuit komen. Je moet het zelf voelen. Het gaat om een gevoel van verwantschap dat verdergaat dan afstandelijke tolerantie of verdraagzaamheid. Juist dat maakt het zo onzeker, zo fragiel.”
The Road, de film die zich afspeelt in een apocalyptisch universum, laat zien dat we de hoop niet hoeven op te geven. De vader sterft en zijn zoon waakt bij zijn doodsbed. Hoe moet het nu verder met hem? Dan verschijnt uit het niets een echtpaar met twee kinderen. De man weet het vertrouwen van de jongen te winnen en die voegt zich bij het verder trekkende gezin. Zo wordt broederschap uitgebeeld die verder reikt dan de bloedband. The Road en Light of My Life, waarin de vader zich voor het eerst vertrouwelijk uitlaat tegenover een onbekende, zijn uiteindelijk tekens van hoop in een gedehumaniseerde wereld.
Interessante tekst in deze uiterst verwarrende tijd!