Skip to main content

Dit voorjaar verscheen de dundrukbundel ‘Houdbaar’, een dwarsdoorsnede van het werk van de in 2011 overleden Heere Heeresma. Doorstaan zijn verhalen de tand des tijds? Deze bloemlezing is in ieder geval lezenswaardig. Daarnaast was Heeresma een intrigerende persoonlijkheid. In aanloop naar de komende biografie nu alvast een uitgebreide schets van de ‘grootvorst van het verhaal’.

‘Houdbaar’, samengesteld door Anton de Goede, bevat verhalen uit bundels als ‘Zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming’ (1973), ‘Mijmeringen naast m’n naaimachine’ (1975) en ‘Zingend langs de deuren’ (1991). Iedereen van zekere leeftijd kent ze wel. Ze zijn opvallend goed geschreven. Destijds, in de jaren zeventig en tachtig, heb ik ze voornamelijk als naïef genietende lezer tot mij genomen. Heere Heeresma is een stilist zoals je ze tegenwoordig niet vaak meer tegenkomt.

Dat blijkt ook uit zijn gebundelde brieven, bijvoorbeeld in ’Bleib gesund!’ (2015), het boek dat uitkwam in de serie Privé-domein en werd samengesteld door Hein Aalders. Daarin trekt Heeresma de registers open die hem ter beschikking staan: zijn toon gaat afhankelijk van de geadresseerde van ironisch naar vilein, maar is – zeker op latere leeftijd – soms intiem. Na zijn dood bleek dat Heeresma van de talloze brieven die hij door de jaren heen schreef een doorslag maakte. En als hij dat had nagelaten, vroeg hij door hem verzonden brieven naderhand terug. Het resultaat is een berg aan correspondentie, een mer à boire voor een biograaf.

In de kern gaat het hem niet om een plot maar om de taal op zich. Die wordt gekenmerkt door een zekere mate van plechtstatigheid vermengd met spreektaal. En zo nu en dan wordt die melange gekruid met archaïsche woorden als ‘mitsgaders’, ‘altegaar’, ‘mieters’en ‘rakkers’. Bij elkaar zorgt dat voor een ironisch effect. Die ironie wordt tevens bewerkstelligd door de typering van de personages en de situaties waarin ze zich bevinden. Het zijn mensen getekend door eenzaamheid en ontluistering. Eerst wordt de situatie waarin ze verkeren realistisch beschreven, maar allengs is sprake van een grotesk verloop. J.W. Oerlemans, geciteerd in ‘De wereld van Heere Heeresma’ waarin beknopt het oeuvre van de auteur (tot 1990) wordt toegelicht, brengt het treffend onder woorden: “Heeresma, hoewel zijn figuren steeds min of meer wanhopig zijn en ontzettend eenzaam, slaagt erin om van hun ongeluk een min of meer geraffineerde komedie te maken.”

Schoppen

Laat ik een willekeurig voorbeeld geven, een passage uit ‘De dood van de smalle oude man’ (uit ‘Zwaarmoedige verhalen …’, opgenomen in ‘Houdbaar’). Een oude man loopt over straat en plast in een portiek omdat zijn blaas op barsten staat. Hij wordt betrapt en een bewoonster sommeert hem de boel schoon te maken.

‘Die straatslijpers hebben allemaal wel iets op hun kerfstok,’ meende de vrouw. ‘Je kan je kind niet eens meer in het portiek laten spelen of zo’n ouwe viezerik laat… Bah!’

Hij nam de bezem, dompelde deze in de emmer en begon zijn plas weg te poetsen. De beide portiekbewoners keken met over elkaar geslagen armen toe en gaven aanwijzingen. ‘Daar nog…’ En ‘in de hoek ligt nog wat…’ Ten slotte gooide hij het resterende water uit de emmer over de hardstenen vloer en veegde het weg naar de straat. Dat wat ze hadden gezegd. Over het kind. Daar was hij koud van geworden. En slap. Weerloos. Hiertegen hielp geen verzet. Elk woord van hem was er een teveel. Ze waren met z’n allen op zijn ziel gaan zitten en dat konden ze omdat hij op pantoffels over straat ging. Ach, waarom was hij niet de opzichter van de woningbouwvereniging. Of een dokter. Dan zouden ze wel afzien van zo’n behandeling. Dan keken ze wel terdege uit wat ze zeiden. Maar hij was gewoon een ouwe man die voor de voeten liep en de ruimte van een eenkamerwoninkje verderop maar in beslag nam.

Het is droogkomisch en hartverscheurend tegelijk. Als lezer moet je lachen om het tafereel en tegelijkertijd voel je deernis voor de oude man die op pantoffels over straat gaat. In een interview met Hans Brac uit 1972 voor literair tijdschrift Maatstaf lichtte Heeresma pregnant toe: “Valt de ene lezer tijdens het lezen van het lachen uit zijn stoel, de ander krijgt ogenzilt door de opgeroepen ellende.” Hij zei dit in verband met zijn roman ‘Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp’, maar deze vorm van ironie zie je in veel van zijn werk. De auteur illustreerde dit vaak met een aansprekend beeld: de lezer die met zijn stoel op twee poten wipt. Op het moment suprême, bij lezing van zo’n cruciale passage, komt die lezer in een vrije val terecht. Alsof de stoel onder hem of haar vandaan wordt geschopt. Heeresma: schrijven is mensen schoppen om ze uit hun versukkeling omhoog te halen.

Parodie

‘Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp’ las ik nadat het uitkwam in 1972. Het is een parodie op de roman ‘De avonden’ van Gerard van het Reve uit 1947. Schrijver W.F. Hermans was erg in zijn schik over ‘Han de Wit’. In een brief aan zijn uitgever Thomas Rap schreef hij: “Hierna kan, geloof ik, niemand ooit nog een regel Van het Reve lezen, zonder in een brullach uit te barsten.” En criticus Kees Fens recenseerde in de Volkskrant: “Er zijn nog blijmoediger Hollandse jongens dan Frits van Egters uit De avonden, waarvan Heeresma’s boek de zonzijde lijkt.”

Destijds heb ikzelf bij het lezen van ‘Han de Wit’ tot tranen toe gelachen. De slapstickscènes rijgen zich aaneen. Als voorbeeld licht ik er één fragment uit. Ter inleiding: Han gaat met zijn vader mee naar het werk, die brandstof aflevert bij klanten. In weer en wind, het regent doorlopend pijpenstelen in ‘Han de Wit’, staat vader achterin de laadbak van de kolenwagen. Bij een klant aangekomen sjouwt hij zware zakken gevuld met kolen of briketten op zijn rug naar binnen. Han verricht daarentegen klusjes op het kantoor, in de behaaglijke warmte van een brommende kolenhaard. De boekhouder van het bedrijf richt het woord tot Han:

‘[…] het lijkt me beter dat je je vader even aanspoort om het werk te hervatten want als ik me niet vergis zit hij onder de wagen een sigaretje te roken en daar kan de kachel niet van branden. Wat jij, Han.’

‘Nee meneer,’ moest hij toegeven en wilde de deur openen.

‘Roep maar even uit het raam,’ adviseerde de boekhouder. ‘Kijk, dan sla ik zolang de kraag van mijn kolbert omhoog. Wanneer je er zo uit loopt in dit beestenweer heb je meteen een kou te pakken en zitten we weer met een zieke.”

Voorzichtig opende hij het raam en klapte in zijn handen. ‘Vader, ‘riep hij, ‘aan het werk maar weer. U bent gezien!’

Het is zowel om te lachen als om te huilen. Hoewel de situatie kolderiek is, voel je als lezer compassie met Hans vader. Heeresma in de documentaire ‘En de naam is: Heeresma’, die eind 2022 op televisie werd uitgezonden: “Dan heb ik u waar ik u hebben wil.”

‘Han de Wit’ is dan wel een parodie op ‘De avonden’ van Gerard van het Reve — dat vijfentwintig jaar eerder werd gepubliceerd en dat twee keer zo lang is — maar het is meer dan dat. Allereerst is ‘Han de Wit’ geen imitatie, hoewel de belangrijkste overeenkomst de perikelen in een kleinburgerlijk milieu zijn, in casu de relatie die een adolescent met zijn ouders onderhoudt. De roman van Van het Reve is vlak na de Tweede Wereldoorlog gesitueerd, Heeresma’s roman speelt zich in de jaren zeventig af. ‘De avonden’ is het boek over de naoorlogse generatie van jongeren, Han de Wit is een satire op de Nederlandse samenleving een paar decennia later waarin veel is veranderd (ontkerkelijking, individualisering). ‘Zedenschets’ luidt de ondertitel.

Op eigen benen

Beide auteurs zijn rijkelijk begiftigd met ironie, hoewel die bij Van het Reve ten koste gaat van de slachtoffers. Die worden door het personage Frits van Egters, weliswaar in gedachte, belachelijk gemaakt. Bij Heeresma’s ironie voel je mededogen met degene die slachtoffer is in een potsierlijke situatie. ‘De avonden’ kun je een realistische roman noemen, dat wil zeggen de gedachten en dromen van Frits Egters zijn plausibel (het verhaal is eigenlijk secundair). In ‘Han de Wit’ is het slapstickgehalte zo groot dat met de realiteit een loopje wordt genomen. Overdrijving is een stijlmiddel dat Heeresma hanteert:

‘Buurvrouw Ros is bij vader,’ vertelde hij. ‘Ze dammen en ik geloof dat ze er bier bij drinken.’

‘Ja, het valt soms niet mee,’ zuchtte moeder en begon voorzichtig haar jas los te knopen. ‘Wanneer je je hoofd nog even in mijn schoot wil verbergen moet je het nu doen, Han. Straks gaat moeder naar bed en dan lukt het niet meer zo goed.’

Opnieuw knielde hij voor haar neer en er was even een grote stilte om hen waarin zelfs het geluid van rommelende vogels in het klimop naast de deur was te horen. Een grote rust kwam over hem.

‘Gewonne! Gewonne!’ schreeuwde vader ineens door het huis en scheen met kracht het dambord op de tafel te slaan. Telkens weer…

Henk Reurslag heeft in zijn boek ‘Han de Wit verplettert Frits van Egters’ ‘De avonden’ van Gerard van het Reve vergeleken met de zedenschets van Heere Heeresma. Reurslags boek borduurt voort op zijn doctoraalscriptie Nederlandse letteren, met het accent op overeenkomsten en verschillen op zinsniveau. Heeresma blijkt ‘De avonden’ goed te hebben gelezen en heeft er een originele wending aan gegeven. Ook besteedt Reurslag aandacht aan de bespreking van ‘Han de Wit’ door de literaire kritiek. Zo haalt hij de eerder door mij genoemde oordelen van W.F. Hermans en Kees Fens aan. En hij citeert Rudy Cornets de Groot, zwager van Heeresma, die zegt dat deze ‘De avonden’ niet wist te waarderen.

Net als Reurslag geloof ik dat ‘Han de Wit’ met vlag en wimpel op eigen benen staat. Het boek is als parodie een afgeleide van ‘De avonden’, tegelijkertijd meer dan dat. Je kunt het goed lezen zonder kennis van Reves roman. Maar ja, welke Nederlandse scholier is daar vrij van? In de literatuurlijsten op middelbare scholen figureert ‘De avonden’ altijd in de top tien van meest gelezen boeken. Terecht natuurlijk. Het is een klassieker van de Nederlandse naoorlogse literatuur, meesterlijk geschreven, waarin het geschetste kleinburgerlijk milieu zich uitstekend leent voor identificatie. Een kleinburgerlijke mentaliteit waarvan een deel van de hedendaagse middenklasse nog steeds getuigt. Dit kan mede verklaren waarom ‘De avonden’ tot op de dag van vandaag zo populair is.

Brandscherm

Welke persoonlijkheid schuilt achter al die zwartkomische verhalen? Wie was Heere Heeresma die zijn privéleven omzichtig afschermde? “Mijn vader heeft een brandscherm voor zijn leven opgetrokken”, aldus Heere Heeresma junior, de zoon van de schrijver. Hij zegt dit in het eerdergenoemde ‘En de naam is: Heeresma’, een documentaire uit 2022 van de begin dit jaar overleden John Albert Jansen. Met als ondertitel: ‘Een treurige familiegeschiedenis over de getalenteerde schrijver en dichter Heere Heeresma’. 

Heere junior en zijn halfzuster Marijne worden daarin door journalist Anton de Goede uitgebreid over hun vader geïnterviewd. Daarnaast zijn in de documentaire vroegere beelden gemonteerd van een rondgang door de buurt waarin de schrijver opgroeide: de Stadionbuurt in Amsterdam-Zuid. De Goede vergezelde de schrijver bij die gelegenheid. Heerema’s stemgeluid van die wandeling fungeert in ‘En de naam is: Heeresma’ als effectieve voice-over.  

De Goede, die in het voorjaar van 2025 zijn biografie over Heere Heeresma publiceert, voelt Heere junior en Marijne aan de tand. Aan de eerste stelt hij de vraag: “Vind ik de sleutel van de doorgang van dit brandscherm?” Maar Heere junior wil de biograaf niet op weg helpen. Die moet het zelf allemaal uitzoeken. Toch licht hij verderop in de documentaire een tipje van de sluier. Over zijn vader roept hij uit: “Hij was volkomen mesjogge!” Al eerder had Heeresma in de voice-over over zichzelf gezegd: “Ik was een beetje een eigenheimer, ja, een apart type. En, ja, dat ligt dan altijd moeilijk.”

Daar is niets te veel mee gezegd. Heere Heeresma was recalcitrant, hij veegde de vloer aan met de gevestigde orde. In diepste wezen voelde hij zich anarchist. Zijn zoon haalde hij van school, omdat hij vond dat zijn kind daar werd ‘geconditioneerd’. Thuis kreeg de kleine Heere onderricht van zijn moeder Louise, Loekie voor intimi, en zijn vader bracht hem praktische ervaringen bij. Dat laatste hield in dat hij zijn zoon overal mee op pad nam. 

Heere Heeresma vond dat burgers door de overheid werden geringeloord. “U zit onder een gruwelijke knoet”, vatte hij puntig samen. Kinderbijslag en huursubsidie sloeg hij af. Daar stond tegenover dat hij weigerde belasting te betalen. Vandaar dat hij om de fiscus te ontlopen naar het buitenland, Frankrijk, uitweek. Heeresma verkaste regelmatig van adres; in Den Haag, Amsterdam (korte tijd was het gezin Heeresma de buur van schrijver Harry Mulisch aan de Leidsekade), Rijswijk, Bijlmermeer, Vals-des-Bains in Frankrijk. 

Heeresma was iemand die speelde met schijn en werkelijkheid en anderen daarmee manipuleerde. Broer Marcus, die in permanente onmin leefde met Heere, zei een keer over hem: “Vier leugens in twee woorden, dat is zijn gave.” In interviews fabuleerde Heeresma dat het een lieve lust was. Dat valt af te lezen aan de door Hans Dütting bezorgde bundel ‘Heere Heeresma … en greep me duchtig bij de keel’, een selectie van interviews met de schrijver, van 1963 tot 1980, verschenen in kranten en tijdschriften. Ik heb er voor dit artikel dankbaar uit geput. Ironisch is dat Heeresma voortdurend zijn laatste interview aankondigt, dat telkenmale door een volgend interview wordt gelogenstraft. Als een interviewer hem te dicht op de huid zit, trekt hij een mistgordijn op. Toch laat hij af en toe het achterste van zijn tong zien. Zo zegt hij tegen Gertie Evenhuis (Vrije Volk, 1977) dat de mens voor zijn medemens een wolf is. 

Het is de diepste overtuiging van Heere Heeresma. Niemand is te vertrouwen, en zeker de overheid niet. Daarom schermde hij zijn gezinsleven af van de buitenwereld. 

Speerstraat 5 (middelste deur) in Amsterdam-Zuid. Geboortehuis van Heere Heeresma.

Kaddish!

Privé was het geen pais en vree. Dochter Marijne, kind uit het eerste huwelijk van Heeresma, vertelt in de documentaire dat haar vader als alcoholist een kwade dronk had. In die tijd, jaren vijftig, zoop hij als een ketter. Ze heeft het over haar vechtende ouders en de kwaadaardigheid van haar vader in het bijzonder. In een dronken bui had hij op een keer de kleine Marijne op tweehoog aan beide benen uit het raam laten bungelen en dreigde tegenover haar moeder hun dochter te laten vallen. Het huwelijk liep in 1959 op de klippen en Marijne zou vele jaren verstoken zijn van haar vader. Iets wat zij hém kwalijk neemt: “Sukkel, wat heb je toentertijd veel kapotgemaakt.” Toen haar moeder hertrouwde en haar stiefvader erop aandrong dat zij diens achternaam aannam, stuurde Heeresma haar een brief waarin stond dat als zij hier gevolg aan zou geven hij niet langer een vader voor haar zou zijn. Het zou zijn alsof ze niet had bestaan. Als vrouw op leeftijd komt Marijne tot de slotsom dat zij door haar getormenteerde jeugd, waar haar vader een belangrijk aandeel in had, geestelijk gehandicapt is geraakt. 

Hoe anders is de mening van Heere junior over zijn vader. Hij zegt een bijzondere band met zijn vader te hebben gehad, hij idealiseert hem, noemt hem ‘beste gabber’. In het oog springen bepaalde gelijkenissen tussen vader en zoon: diezelfde welluidende stem, de nadrukkelijke intonatie en de ontregelende zinnen. Zelf spreekt Heere junior over de ‘fighting spirit’ die ze gemeen hebben. Hij is eveneens schrijver geworden maar, blijkens zijn publicaties, niet de begenadigde stilist die zijn vader was. Hij leeft volgens zijn zeggen in de slagschaduw van zijn vader, waar het kil kan zijn.

Voor een beter begrip voor wat er achter Heeresma’s brandscherm zat, moeten we teruggaan naar zijn jeugd, naar de Stadionbuurt in Amsterdam-Zuid, Speerstraat 5. Hij werd op 9 maart 1932 geboren als zoon van een eigenzinnige godsdienstonderwijzer en een religieus bewogen moeder. Officieel kreeg hij de naam Simon Heere Heeresma. Het gezin werd later uitgebreid met twee broers, Marcus en Faber, die later beiden ook schrijver werden. De Schrift stond in dit zeer christelijke milieu centraal. In de buurt van het gezin Heeresma woonden veel Joodse Amsterdammers. Hun kinderen waren zijn speelkameraadjes. In de documentaire vertelt Heeresma dat zijn vriendinnetje Lonneke Finkelstein tijdens de bezetting tegen hem zei: “O ja, voor ik het vergeet, maandag ben ik er niet meer.” Lonneke en haar ouders, en zoveel andere Joodse ingezetenen van de stad Amsterdam wisten dat ze op transport gingen via de Hollandse Schouwburg, maar niet dat ze in Auschwitz en andere concentratiekampen door de nazi’s zouden worden vermoord. Soms had iemand daar wel een voorgevoel over, zoals meneer Silberstein die vanaf het dak van zijn huis tegen de sterren ‘Kaddish!’ schreeuwde. Kaddish, een bede geschreven in lang vervlogen tijden toen het Joodse volk eveneens in grote moeilijkheden verkeerde. Het is een Joods woord voor een plechtig gebed ter nagedachtenis van een overledene.

Al eind jaren vijftig had Heeresma ‘Kaddish voor een buurt’ aangekondigd, een autobiografische terugblik op zijn jeugd in Amsterdam-Zuid. Die belofte is niet ingelost. Wel kwamen in 2005 twee deeltjes uit van ‘Een jongen uit plan Zuid’. Het eerste deel beslaat de periode 1938 tot 1943, het tweede die van 1943 tot 1946. Onder andere namen voert de auteur zijn toenmalige Joodse vriendjes en vriendinnetjes op. Je kunt ‘Een jongen uit plan Zuid’ beschouwen als een eerbetoon aan zijn Joodse buurtbewoners die door de nazi’s zijn weggevoerd, met medewerking van de Nederlandse ambtenarij en politie – wat leidde tot Heeresma’s levenslange weerzin tegen overheden. Ook zijn ouders worden er respectvol in herinnerd.

Het verhaal ‘Een onverwachte meevaller’ in dagblad De Waarheid, 6 juli 1984.

Komma

Heere Heeresma ontmoette ik in 1984. Als chef kunst van dagblad De Waarheid had ik Nederlandse schrijvers en dichters aangeschreven met de vraag of ze, zonder financiële vergoeding, oorspronkelijk werk in de krant wilden publiceren. Hoofdredacteur Constant Vecht had mij dit verzocht, om in de zomerse komkommertijd de kolommen te vullen. De Waarheid was kort daarvoor een ‘krant voor heel links’ geworden, zodat ik – destijds sympathisant van de PSP, Pacifistisch Socialistische Partij – tegenover mijzelf kon rechtvaardigen daar aan de slag te gaan. Blijkbaar stond ik daarin niet alleen, want ik werd bedolven onder de kopij. Het project Literatuur in de krant strekte zich uiteindelijk niet over de beoogde twee maanden uit, maar over een halfjaar. En het literaire werk kwam niet van communisten, voor zover ik weet. Adriaan Morriën, Marion Bloem, Mies Bouhuys, Margaretha Ferguson, Hannes Meinkema, Jan Siebelink en anderen leverden een prozafragment of enige gedichten in, dat in de opmaak werd opgeluisterd met een bijpassende tekening.

Heere Heeresma kwam met het stuk ‘Een onverwachte meevaller’. De inhoud komt er kort op neer dat een man in zijn auto wacht op vrouw en kinderen, die even een boodschap zijn gaan doen in de supermarkt. Alleen keren ze niet terug. In de supermarkt zijn ze bij sluitingstijd niet te vinden. Het is zo’n typisch verhaal van Heeresma waarin een realistisch begin een absurdistische wending krijgt, met een verrassend slot. 

Brief van Heere Heeresma, 30 juni 1984.

Heeresma liet zijn kopij vergezeld gaan van een brief, gedateerd 30 juni 1984, waarin hij zijn verhaal toelichtte: “[…] het schrijven van proza is natuurlijk iets anders dan een kritische beschouwing, reportage of joernalistieke informatie; waarmee ik alleen maar wil zeggen dat het verhaal zelf zijn eigen wetten stelt. Het is dus wat langer dan waarom u verzocht.” Aan het einde van de brief betoonde hij zich ronduit genereus: “En verder mag u een half jaar een beroep op mij blijven doen zonder dat dit direkt financiële konsekwenties heeft. Daarmee ben ik natuurlijk wel gans mesjogge maar zonder dat lukt zelden wat.”

In een andere brief aan mij, van 6 oktober 1984, zei hij voor de krant een bijdrage in twee of drie delen te overwegen onder de titel ‘Zingend langs de deuren’. 

Toen hij het verhaal ‘Een onverwachte meevaller’ had ingestuurd, belde ik hem op. Mijn vraag was of hij ergens in de tekst, in een lange zin, misschien een komma was vergeten aan te brengen. Lange tijd was het stil aan de andere kant van de lijn. Totdat hij door de telefoon schreeuwde: “Een redacteur die zich om een tekst van mij bekommert!” Die komma, nee, die hoorde er niet. Het ijs tussen ons was gebroken, ik had zijn vertrouwen gewonnen. Nadien spraken we af in het Amsterdamse Hilton, om door te nemen wat hij kon betekenen voor de krant. Om op tijd te komen had ik een fiets geleend die er uitzag alsof die net uit de gracht was gevist. Die plaatste ik pal naast de hoofdingang van het chique hotel. Toen ik de lounge betrad en schichtig om mij heen keek, op zoek naar de schrijver, riep die mij toe: “Vindt u dit ook geen passende plaats om af te spreken? Waarna hij vroeg hoe ik bij het hotel was beland. Ik wees hem op de roestige barrel naast de entree en vervolgens zaten wij in een blinkende sportauto die drie keer de huidige maximumsnelheid overschreed, op weg naar uitspanning ’t Kalfje aan de Amstel. Daar op het zonnige terras gezeten goot Heeresma zijn koffie in een glas halfgevuld met mineraalwater, zag mijn vragende gezicht, en legde uit: “Dat heb ik in Zuid-Amerika geleerd.” Dat bracht mij in gedachte dat Heeresma gestopt was met drinken. Gevoelig als hij was voor deze verslaving, is hij zich altijd alcoholist blijven noemen.

Heeresma was een hoffelijke man, die zich verschool achter een Rey Ban-zonnebril met donkere glazen. Later op de burelen van De Waarheid, in de kamer van de hoofdredacteur, bespraken wij de mogelijke inbreng van Heeresma voor het volksdagblad. Hoofdredacteur Vecht die verhinderd was, had gelukkig gezorgd voor een plaatsvervanger; die een beetje scheel keek. En er was een fotografe aanwezig die, wonderbaarlijk toeval, ook loenste. En daar zaten we dan: twee redactieleden met een oogafwijking, een schrijver met een donkere zonnebril en ikzelf die uit verwarring niet wist waar ik naar moest kijken. Heeresma’s enthousiaste voorstel om literaire hand- en spandiensten te leveren voor de krant, zoals het schrijven van boekrecensies, viel niet in goede aarde. Achteraf denk ik dat men zijn persoon te controversieel vond. De lezende arbeider, voor zover die trouwens de krant nog las, was daar vast niet van gediend, zal de overweging zijn geweest. Terwijl Heeresma als schrijver immer het doel had om zo’n groot mogelijk publiek te bereiken. Dat hij de lezer uit diens versukkeling wilde schoppen, zou je het met enige fantasie kunnen zien als een variant op ‘Ontwaakt, verworpenen der aarde!’ 

In een interview met Fernand Auwera (Soma, 1973) legde hij uit: “Ik ben geen moralist, ik zal de mensen niet vertellen hoe het moet, maar wel een moralistisch schrijver: ik ondermijn de zekerheden van de mensen, en probeer ze opnieuw te laten kiezen.”

Heeresma had vanaf zijn veertiende een groot aantal baantjes. Hij was onder andere loopjongen, verkoper, handelsreiziger. In die hoedanigheden had hij de mensen leren kennen die model stonden voor de personages in zijn verhalen: degenen die met tegenslag te kampen hebben en zich door het leven proberen te slaan. Misschien lag daarom wel zijn sympathie bij de linkse krant De Waarheid: omdat hij dacht dat de lezers van dit blad zijn lezerspubliek vormden. Het is jammer dat Heeresma’s geste om dingen voor de krant te doen werd afgewezen.

Het verhaal ‘Een onverwachte meevaller’ werd opgenomen in het boekje ‘Spreekt met Winter en ’t komt in orde…’ dat in 1986 uitkwam. ‘Zingend langs de deuren’ verscheen als verhalenbundel in 1991.

Zeventien pilzen

Om in zijn levensonderhoud te voorzien schreef Heeresma in de jaren zestig onder pseudoniem pornopersiflages als ‘Over de last der lusten’ en ‘Zij die wijd geschapen zijn’. Dat schrijven kostte hem weinig tijd en het resultaat leverde relatief veel geld op. In die persiflages is de slapstickachtige humor nooit ver weg. En zoals bekend is dat voor erotiek de dood in de pot; seks en humor gaan niet samen. 

Verder schreef Heeresma zogenaamde spy-specials, waarin het niet zozeer draait om spionage en suspense maar eerder om de taal. De dialogen blinken uit in zotheid. Soms blijkt dat al uit de titel: ‘Hallo, hallo … bent u daar, Plotsy?’ Begeleid door de wervende tekst ‘bitter-wrede mengeling van humor en suspense’. Deze titel en een ander, ‘Teneinde in Dublin – Een dodelijke achtervolging’, schreef hij samen met zijn broer Faber.

Hoe anders is dan ‘Een dagje naar het strand’ uit 1962. In deze tragikomedie gaat Bernd, een jonge vader met een drankprobleem, met zijn gehandicapte dochter Walijne naar het strand. Hij heeft haar opgehaald bij zijn voormalige vriendin. De stemming is opperbest, maar naarmate Bernd meer beschonken raakt verandert de sfeer. Ook in ‘Een dagje naar het strand’ hanteert Heeresma het stijlmiddel van de ironie, in dit geval doortrokken van treurigheid. Het zal geen toeval zijn dat in de namen Walijne en Marijne dezelfde opeenvolgende klinkers zitten. Naar het leven getekend, maar helemaal autobiografisch is het niet. Walijne draagt beugels aan haar benen en Marijne voelt zich geestelijk gehandicapt. Marijnes vader, Heere Heeresma, wiens huwelijk schipbreuk liep door zijn alcoholverslaving, zou zijn dochter uit het oog verliezen. In de film raakt Bernd Walijne kwijt. 

Heeresma heeft aantekeningen gemaakt naar aanleiding van zijn bezoeken aan bruine kroegen (‘knijpen’) in den lande. Die aantekeningen, nu opgenomen in ‘Houdbaar’, verschenen in 1992 als bibliofiele uitgave onder de titel ‘Dronken deuren uit een verzopen verleden’. Het gaat om uitgebreide bijschriften van foto’s die later zijn gemaakt van de bezochte cafés. Het bijschrift bij café Droogkeeltje luidt: 

“Entree hetzelfde gebleven; 3 ouwe klare; 17 pilzen; portie leverworst; 4 vieux. Tweemaal gevochten. Tableau met glazen vernield. Ter ontnuchtering in Rijkspolitieposthuis te Schagen opgesloten. Verwarmde cel. Doorgelegen matras op tegelvloer. Om 7 uur vrijgelaten. Dienstdoende wachtmeester liet minachting blijken.”

In 1963 besloot Heeresma met drinken te stoppen. Hij zou geen druppel meer aanraken.

‘Een dagje naar het strand’ is tweemaal verfilmd. Het script van ‘A day at the beach’ uit 1970 was van de hand van Roman Polanski. Hij zou de film ook regisseren, maar na de moord op zijn vrouw werd dat gedaan door Simon Hesera. De verfilming door Theo van Gogh uit 1984 droeg dezelfde titel als die van de roman. Door acteur Cas Enklaar worden de weemoed en het delirium van de hoofdpersoon indringend uitgebeeld. Naast deze twee films is naar aanleiding van de roman een Japanse televisieserie gemaakt.

Masker

In de documentaire ‘En de naam is: Heeresma’ beweert dochter Marijne dat haar vader een overgevoelige natuur had en daardoor in zijn jeugd een bang eenzaam jongetje was, met een strenge vader. Marijne: “Hij heeft het masker opgehouden, waar een berg verdriet achter zat. En er is nooit iemand geweest die hem heeft getroost.” In een interview met Thomas Graftdijk (Soma, 1972) zegt Heeresma: “Die oorlog, dat is het definitieve brandmerk van het menselijk échec.” Die oorlog, die heeft hem getekend – voor het leven. Dat zijn Joodse buren werden afgevoerd en afgemaakt, met medewerking van de Amsterdamse overheid. Toen is het wantrouwen ontstaan tegen álle overheden. Houd je daar verre van, werd Heeresma’s overtuiging. 

Een grote klap was voor hem dat zijn vader in 1943 overleed. En later, in 1969, bij een verkeersongeluk zijn geliefde broer Faber. Na de scheiding van zijn eerste vrouw, Els Overvliet, over wie weinig bekend is, leefde hij meer dan tien jaar gescheiden van zijn dochter Marijne. Dat ging hem niet in de koude kleren zitten. 

De eenzaamheid kreeg hem te pakken. Als Gertie Evenhuis (De Tijd, 1979) hem voorlegt dat hij een vrij eenzaam leven moet leiden, antwoordt Heeresma: “Daar komt het wel op neer. En in het kwadraat.” Vervolgens geeft hij er een draai aan: die eenzaamheid zou mede voortkomen uit zijn schrijverschap, dat hem dwingt tot handhaving van zijn volstrekte onafhankelijkheid. Heeresma was een eenling in het literaire wereldje. Of beter gezegd: hij hield zich er nadrukkelijk buiten. Hij onderhield weinig contact met andere schrijvers en meed literaire festiviteiten. Tegenover Aaltje van Valderen (Studio-KRO-Gids, 1979) legt Heeresma het onomwonden uit: “[…] je hebt het schrijverschap en de literatuurbeoefening. Dat eerste is een manier van leven, het andere is lust in een carrière. Ik ben volstrekt niet geïnteresseerd in literatuur. Het is een onvolwassen bezigheid, iets voor adolescenten. Mensen die zichzelf tot onderwerp verheffen en daar dan hele boeken over schrijven. Volwassen kerels die met hun calvinistische achtergronden worstelen. Dat behoor je niet zozeer overwonnen alswel verwerkt te hebben om over te gaan tot wezenlijker dingen.” Ondertussen heeft hijzelf zijn oorlogsverleden nooit verwerkt. Voor zover dat mogelijk zou zijn geweest.

Erbarmen

Herhaaldelijk heeft Heeresma gezegd dat hij uit een goed milieu komt. Een uitspraak die met enig wantrouwen tegemoet mag worden getreden. In ieder geval ligt hier een schone taak voor de biograaf om dit uit te pluizen. Hoezo? In dit fijne gezin groeiden ten minste twee zoons op die uit het lood sloegen. Heere Heeresma werd door zijn zoon als ‘mesjogge’ betiteld en van zichzelf wist hij dat hij een ‘apart type’ was. Zijn broer Marcus, ook schrijver, overtrof hem daar evenwel in. Die was straal mesjogge. Op deze plaats zal ik daar niet over uitwijden, een monografie over of een biografie van Marcus Heeresma levert ongetwijfeld een kleurrijk beeld op van deze paradijsvogel.

Vader was theoloog. Hij werd niettemin geen predikant maar godsdienstonderwijzer. Moeder was in de Here, dat wil zeggen zeer religieus. Een aardige coïncidentie is natuurlijk dat de voornaam van haar man Heere was. En zijn achternaam Heeresma, wat op z’n Noord-Nederlands ‘zoon van Heere’ betekent. In deze gezinsgeschiedenis wordt de naam Heere Heeresma van generatie op generatie overgedragen.

De religieuze opvoeding was zeer wel aan zoon Heere besteed. “Ik kies voor de God zoals ik Hem ken uit het Woord’, was zijn belijdenis. De Schrift was voor hem leidend. In de Bijbel wordt de belangrijke vraag opgeworpen: hoe gaan we om met onze medemens? In een interview met Hans Schmit en Jetske Metzlar (blad van de Haagse Rijkskweekschool, 1964) noemt Heeresma wat voor hem de wezenlijke boodschap is van Gods Woord: gerechtigheid en rechtvaardigheid als fundament, in het hier en nu. Deze overtuiging valt tegen de achtergrond van de Jodenvervolging goed te begrijpen. 

Nog belangrijker dan het christendom werd voor hem het joodse geloof. Het was zijn vader die wees op de eminente betekenis van het jodendom. Volgens Heeresma was in de trouwringen van zijn ouders de davidsster gegraveerd. In dit milieu kreeg hun zoon Heere grote affiniteit met de joods-religieuze wereld, waarin het gaat om wijsheid, inzicht en kennis. Hij zou daarop studeren, lernen: een leven lang leren, volgens de joodse traditie. 

De vraag is in welke mate de onderdompeling in het christendom en het jodendom van invloed is geweest op zijn verhalen en romans. Daarop geeft hij antwoord in het eerdergenoemde vraaggesprek met Gertie Evenhuis: “Ik probeer steeds een archetype te vinden waarover ik dan schrijf.” Voor mij is dat archetype in zijn werk een personage, een doorsnee mens met zijn of haar problemen, echt of ingebeeld. Het zijn sukkels of zonderlingen die door barre omstandigheden of slechte keuzen een hardvochtig leven leiden. Wat opvalt in al die verhalen is dat Heeresma die personages níet belachelijk maakt, maar bij de lezer mededogen oproept. Of, met een bijbels woord: erbarmen.

Wat Heeresma van zijn vader meekreeg: het is belangrijk je te ontwikkelen van een ‘natuurdriftig’ tot een ‘geestdriftig’ wezen. Om kennis boven emotie te stellen. Op dit punt brengt Heeresma iets cruciaals naar voren over het stijlmiddel van de ironie dat hij hanteert. Dat deed hij in gesprek met Jeroen Koolbergen (Boekmagazine, 1978): “In een samenleving waarin de emotie steeds meer verheven wordt ten koste van de logo, het denken, word je, wanneer je bijvoorbeeld de ironie hanteert als relativerend element, een dénkend gebeuren dus, steeds meer verdacht en tenslotte veracht. Wie is daar bezig het lekkere voelen te verzieken? Jawel, Heere Heeresma natuurlijk weer.” Dat beeld behoeft correctie. Het gebruik van zijn ironie is weldoordacht. 

Schrijver

Achteraf kunnen we constateren dat Kees Fens en W.F. Hermans, elk op eigen wijze, het volledig mis hadden in hun lezing van ‘Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp’. De ironie van Heeresma heeft ze op een dwaalspoor gebracht. Het gaat in deze roman niet om de brullach (Hermans) of de zonzijde (Fens). Ironie staat in dienst van het opwekken van inlevingsvermogen bij de lezer. Die wordt door de auteur uit zijn lethargie gebracht en spiegelt zich aan de erbarmelijke situatie van een personage. Daarom is niet scherts maar ernst de grondtoon van het werk van Heere Heeresma. 

Henk Reurslag brengt in zijn boek ‘Han de Wit verplettert Frits van Egters’ onderscheid aan tussen ironie, parodie en satire. Daarbij gebruikt hij een model waarin de letters A, B en C figureren en verschillende combinaties met elkaar aan gaan. Voor mij is het weinig inzichtelijk, dit literatuurwetenschappelijk geleuter. Beter kunnen we te rade gaan bij Thomas Mann, de meester van de ironie. Volgens deze Duitse romancier ontstaat de ware kunst uit de ironische levensbeschouwing. Die komt voort uit het besef dat de geest en het leven in voortdurende spanning tot elkaar staan. In het werk van de ironische intellectuele kunstenaar wordt een verzoening tot stand gebracht tussen geest en leven. Het kan interessant zijn nader in te gaan op deze opvatting van Mann, juist omdat die gelijkenis vertoont met die van Heeresma.

Voor Heeresma is, zoals gezegd, de mens voor zijn medemens een wolf. Homo homini lupus. Hier vindt zijn levensvisie aansluiting bij de kunstenaarsfilosofie van Arthur Schopenhauer: mensen leven met elkaar in een permanente strijd om het bestaan, wat uitsluitend lijden oplevert. Behalve de heilige is het de kunstenaar die zich hieraan door zijn kunst kan onttrekken. In diens creatie weet die zich, weliswaar tijdelijk, los te maken van dit droevige, aardse bestaan. Heeresma’s levensopvatting spiegelen aan Schopenhauers filosofie is ongetwijfeld verhelderend.

Heeresma beschouwde zich schrijver, niet literator. Dat is een belangrijk verschil in zijn ogen. Voor de eerste is het schrijven een levensvervulling, de tweede ziet het als manier om dingen te verwerken en carrière te maken. Als schrijver voelde Heeresma zich geïnspireerd door Gods Woord. Daar was hij, denk ik, bloedserieus in. In die zin kun je Heeresma zien als een diepreligieus mens.

Daarvan getuigt hij niet alleen in interviews, maar vooral in zijn brieven. We leven volgens Heeresma in een ‘gebroken schepping’. Dat zegt hij in een brief aan zijn neef Jaap van der Zwan (13-12-2005). En diezelfde neef vertrouwt hij in een andere brief toe: “En nee, ik ben nooit onzeker in mijn geloof geweest. Dat vond ik beledigend voor mijn Schepper die meelijdt met zijn schepselen.” (23-08-2008). Wat voor zijn vader gold, geldt ook voor diens zoon: “Gods Woord is mijn vaste grond.” Dat was het laatste wat zijn vader onder hevig pijnen op diens doodsbed uitbracht. En het is die uitspraak die zijn zoon op de grafsteen liet aanbrengen.

In de kritieken op zijn werk wordt het aspect dat Heeresma religieus was nauwelijks belicht. Zelfs niet door Kees Fens, die toch goed thuis was in het christendom. Heeresma noemt hem in de bundel ‘Houdbaar’ badinerend een koddebeier: een veldwachter. Mijn uitleg: Fens was iemand die de grenzen van literaire genres serieus nam. En Heeresma stapte daar overheen. Met zijn spy-specials en pornopersiflages. En met ‘Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp’ dat een parodie is maar dit genre tevens overstijgt.

Heeresma bestreed critici als Kees Fens. Zijn lezersreactie naar aanleiding van Fens’ recensie in de Volkskrant van ‘Zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming’ werd niet geplaatst. Die is alsnog opgenomen in ‘Houdbaar’.

550 x de Dom

Heere Heeresma is er altijd prat opgegaan dat zijn werk zoveel is vertaald en verfilmd. En in Nederland kende zijn verhalenbundels in de jaren zestig en zeventig hoge oplagen. Henk Reurslag in ‘De wereld van Heere Heeresma’: “Wereldwijd zijn er van het oeuvre (peildatum: augustus 1989) 241 drukken uitgebracht. Het aantal alleen al in Nederland gepubliceerde exemplaren laat, opeengestapeld, een toren zien van meer dan 550 keer de hoogte van de Dom in Utrecht.” Een overdonderend beeld.  

Toch viel Heeresma geen enkele literaire prijs ten deel, een opvallend gegeven in verhouding tot de verkoopcijfers van zijn boeken. Daar kan ik verschillende verklaringen voor bedenken. De eerste is de beoordeling van zijn boeken door de literaire kritiek. Die was eerst welwillend en naderhand kritisch. Criticus Arnold Heumakers merkte in 2005 op dat Heerema’s reputatie veel groter is dan zijn oeuvre rechtvaardigt. Het zou interessant zijn om een receptieonderzoek uit te voeren naar de ontvangst van zijn vele titels. Het werk dat hij om den brode publiceerde, de spy-specials en de pornopersiflages, vallen sowieso buiten het domein van de literatuur. En in een literair genre als de dichtkunst blonk Heeresma niet uit. Hij debuteerde in 1954 met de poëziebundel ‘Kinderkamer’, die hijzelf langs de deuren probeerde te slijten. Later bleef hij zo nu en dan poëzie publiceren. Dit leidde evenwel niet tot selectie in bekende bloemlezingen van Nederlandse gedichten, zoals die van Gerrit Komrij (1997) en Ilja Leonard Pfeijffer (2016). Veel van Heerema’s gedichten vertonen weinig diepgang, maar in ‘Het volle’ (uit de poëziebundel ‘Hoge noot’, 1984) zien we een glimp van de ware aard van de dichter:

Het volle

Het is altijd beter leugens te bedenken

Dan ongevraagd de waarheid te schenken.

Want waarheid is als het volle pond,

Het verstopt het hart; verstopt de mond.

De waarheid kan het beste verhuld naar buiten worden gebracht. Voor Heeresma gold daarom het adagium: de waarheid liegen.

In het algemeen worden drie titels beschouwd als hoogtepunt in Heerema’s oeuvre: ‘Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp’, ‘Een dagje naar het strand’ en het tweedelige ‘Een jongen uit plan Zuid’. Een groot stilist toont Heeresma zich ook in een verhalenbundel als ‘Zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming’. Opgenomen verhalen daarin als ‘Mijnheer Frits en juffrouw Lenie’, ‘De dood van de smalle oude man’ en ‘Een winkelier keert niet weerom’ kunnen zich meten met de beste verhalen van J.M.A. Biesheuvel. Ik kan mij daarom vinden in de uitspraak van Cherry Duyns dat Heere Heeresma ‘de grootvorst van het verhaal’ is.

In de bundel ‘Houdbaar’ staat ‘Het geval Schlesinger’, dat voor het eerst in boekvorm verschijnt. Dit verhaal dateert uit 1965, gepubliceerd in Maatstaf. Hier ontbreekt de ironie die veel van het werk van Heeresma kenmerkt. Het gaat over een Joods gezin dat in de oorlog op het punt staat onder te duiken bij een familie die lijkt op die van Heeresma. Het heeft dezelfde indringendheid en beklemming als het later verschenen ‘Een jongen uit plan Zuid’.

Als Heeresma zijn verfijnde stijlmiddel van de ironie niet hanteert, kan het misgaan. Zoals in het verhaal dat hij voor De Waarheid inleverde, ‘Een onverwachte meevaller’. Daarin valt de nadruk eerder op de gekunstelde plot dan op de gebezigde taal. 

Een andere verklaring waarom Heeresma geen literaire prijs heeft gekregen, is zijn duidelijke houding van aversie jegens het literaire circuit. Bekend is zijn uitspraak: “Weg met de Wichtigmacherei!” Daar maak je geen vrienden mee. Er zitten geen collega’s in jury’s die jou toegenegen zijn. Veelzeggend is dat Heeresma mij in een brief van 12 juli 1984 vertelde een paar mensen te hebben aangeschreven die mogelijk een bijdrage aan het project Literatuur in de krant zouden willen leveren. Hij noemt R.A. (Rudy) Cornets de Groot, Hans Dütting, Greta Kilburn en Theo van Gogh. “Laatstgenoemde is al bezig”. 

Rudy Cornets de Groot was letterkundige. Hans Dütting publiceerde weliswaar dichtbundels, maar is vooral actief als vertaler en auteur van monografieën over bekende schrijvers. Greta Kilburn, die ‘Turks fruit’ van Jan Wolkers naar het Engels vertaalde, deed de redactie van Heeresma’s pornopersiflage ‘Geschoren schaamte: hitsige vertellingen voor gevorderden’. En van Theo van Gogh is mij überhaupt niet bekend dat hij literair werk produceerde. Achteraf gezien was het dus niet rampzalig dat deze vier geen van allen kopij bij de kunstredactie van De Waarheid inleverden voor Literatuur in de krant. Waar het mij om gaat: dit waren dus de mensen met wie Heeresma ‘literair’ gezien contact onderhield. Nogal pover.

Dat Heeresma hoofdzakelijk een schrijver van verhalen was, kan debet zijn geweest aan het feit dat hij geen literaire prijs ontving. Hij heeft geen enkele grote roman geschreven. De korte romans die hij publiceerde zijn eigenlijk, afgaand op de lengte, novellen. Dan hebben we het over ‘Han de Wit’ en ‘Een dagje naar het strand’. Heeresma was als schrijver duidelijk niet iemand van de lange adem. ‘Een jongen uit plan Zuid’, zijn lijvigste werk, verscheen in hetzelfde jaar in twee deeltjes.

Familiegraf van de Heeresma’s, op begraafplaats Zorgvlied in Amsterdam.

Openstaande vragen

In het voorjaar van 2025 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers de biografie van Anton de Goede over Heere Heeresma. Ik kijk ernaar uit. In het nawoord van ‘Houdbaar’ geeft De Goede alvast de titel prijs: ‘Heere Heeresma, zijn leven, zijn werk, zijn waarheid’.

Er zijn tal van kwesties die om opheldering vragen. Ik werp er een paar op. 

Hoe verliep Heerema’s huwelijk met zijn eerste vrouw, Els Overvliet? En het tweede huwelijk, met Louise Cornets de Groot, was hij daar lange tijd gelukkig in? (In 2002 kwam het tot een breuk, op haar initiatief). Nieuwsgierig ben ik naar het onderlinge contact tussen de broers Heere, Marcus en Faber. Met zwager Rudy Cornets de Groot had Heeresma een hechte band, daar wil ik ook meer over weten.

Was de relatie met zijn – strenge – vader echt zo goed? En die met zijn moeder? Over het contact met haar zegt hij tegenover Cherry Duyns (Haagse Post, 1974): “Eerlijk gezegd: als ik er 5 minuten ben, heb ik al ruzie met haar, maar zij is een voortdurende bron van inspiratie en vreugde voor me. Zij maakt in de praktijk waar, waar de Schrift het over heeft.” Daar klinkt ambivalentie in door. In ‘Twee brieven aan moeder’ (1971, 1972), opgenomen in ‘Houdbaar’, uit Heeresma zich tamelijk defensief tegenover zijn moeder. Ze lijkt, zo lees ik tussen de regels door, aardig met de knoet te regeren.

Meer vragen komen in mij op. Had Heeresma inderdaad een winkel in wasmachines in Eindhoven en een peepshow in Parijs? Lag er zoals hij verklaarde een ‘vuistdik’ manuscript van ‘Kaddish voor een buurt’ in een Parijse kluis of is dit een van zijn verzinsels? Hoe lang en hoe vaak heeft Heeresma trouwens gewerkt aan het manuscript dat deze werktitel droeg? Vertelsel en waarheid in Heeresma’s leven dienen van elkaar gescheiden te worden; een hele klus. En ten slotte, zag Heeresma het joodse geloof vooral als een ethische leer?

Na een lang ziekbed in het Roza Spier Huis te Laren, een tehuis voor oudere kunstenaars en wetenschappers, overleed Heere Heeresma op 26 juni 2011. Zijn lichaam werd bijgezet in het familiegraf op begraafplaats Zorgvlied, in zijn geboortestad Amsterdam. Op de grafsteen staat onder zijn naam: 

Ik schrijf mijn woord

Ik pleeg de daad

Inscriptie op de grafsteen.

Schrijven als het verrichten van een daad. 

Dat was het credo in het leven van de schrijver Heere Heeresma. In de bijbel, aan het begin van het evangelie van Johannes staat geschreven: “In het begin was het Woord en het Woord was bij God, en het Woord was God. Het Woord was bij God in het begin. Door het Woord is alles ontstaan en zonder het Woord is niets ontstaan van alles wat bestaat. In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen. Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in zijn macht kunnen krijgen.”

Schrijven is licht scheppen in de duisternis.

– – – – – – – – 

Geraadpleegde titels:

Heere Heeresma: ‘Houdbaar’. Het beste, gekste en ontroerendste uit het gevarieerde oeuvre van Heere Heeresma. Een keuze uit zijn werk, samengesteld door Anton de Goede. Uitgeverij Van Oorschot. Amsterdam 2024.

Heere Heeresma: ‘Bleib gesund! – Brieven’. Ingeleid en samengesteld door Hein Aalders. Met een voorwoord van Anton de Goede. Privédomein nr. 284. De Arbeiderspers 2015.

Henk Reurslag: ‘De wereld van Heere Heeresma’. Uitgeverij De Prom. Baarn 1990.

Henk Reurslag: ‘Han de Wit verplettert Frits van Egters’. Een vergelijkend onderzoek van Heeresma’s Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp en Van het Reves De avonden. Uitgeverij De Prom. Baarn 1986.

‘Heere Heeresma… en greep me duchtig bij de keel’. Confrontaties met de schrijver, bijeengegaard, ingeleid en voorzien van een bibliografie en namenregister door Hans Dütting. Uitgegeven door Peter van der Velden. Amsterdam 1981.

Een uitgebreide bibliografie van Heere Heeresma is te vinden via:

https://web.archive.org/web/20130817083138/http://bevindvanzaken.nl/Bibliografie.html

Jelle

Schrijver Jelle

Als journalist publiceerde ik over uiteenlopende onderwerpen, maar vooral over film, literatuur en onderwijs. Ik redigeerde boeken, tijdschriften, brochures en artikelen. Van diverse filmbladen en universiteitsbladen was ik hoofd- of eindredacteur. Bij een dagblad was ik chef kunst. Als freelancer werkte ik voor verschillende journalistenbureaus. Als ghostwriter kroop ik in de huid van anderen en schreef ik zowel persoonlijke als zakelijke stukken.

Bekijk de essays van Jelle

Uw reactie