Poëzie alom! Afgelopen vrijdag werd aan dichteres Saskia Stehouwer de C. Buddingh’-debutantenprijs uitgereikt. Dat gebeurde tijdens het 46e Poetry International Festival. Eerder dit jaar verscheen de jaarlijkse bundel ‘De 100 beste gedichten’, waaraan de VSB Poëzieprijs is gekoppeld. En aan het overlijden van Drs. P geven de media deze dagen volop aandacht. Je gaat denken dat de dichtkunst welig tiert in de lage landen. Maar wélke poëzie wekt vooral belangstelling?
Misschien worden er in Nederland wel meer gedichten geschreven dan gelezen. Wij weten dat uitgevers, uit pure liefde, poëzie uitgeven in verwaarloosbare oplagen, die vaak ook nog eens in de ramsj terechtkomt. Er wordt dus weinig dichtkunst aangeschaft. Velen wijden zich aan de eigen pennenvruchten.
Ironie: dood in de pot
Toch heeft poëzie in het domein van de literatuur een vooraanstaande plaats. Hoe komt dat toch? Wat is precies die dichterlijke taal? Die laatste vraag kan misschien het beste beantwoord worden door te laten zien wat het dichterlijke woord onderscheidt van andere taaluitingen. Zo is poëzie niet-commercieel; het dient geen marketingdoel. Het bevat geen clichés en platitudes, en als dat wel het geval is dan om die te parodiëren, of van een nieuwe connotatie te voorzien, er een andere draai aan te geven; het vuil ervan af te schrapen en woorden weer te laten fonkelen.
Vaak behandelt poëzie existentiële thema’s (liefde, dood). Ironie doet afbreuk aan die thema’s. Zo schreef Drs. P veel geestige gedichten, die als ‘light verse’ gezongen het beste tot hun recht komen. Ironie schept afstand tot grote gevoelens; ze worden er door gerelativeerd. Over het algemeen is ironie de dood in de pot voor de kunst. Maar ja, elke regel heeft zijn uitzonderingen. De ironicus Thomas Mann schreef een prachtig literair oeuvre bij elkaar.
Heftig orgasme
Dichter en criticus Piet Gerbrandy beschreef onlangs in weekblad De Groene Amsterdammer wat voor hem het criterium is voor goede poëzie; allereerst door te zeggen wat het niet is. “Uiteindelijk gaat het er niet om of een gedicht lekker klinkt, fraaie beelden projecteert of gewiekst met betekenissen goochelt, maar of het een ziel heeft. Een goed gedicht wordt gekenmerkt door vuur, levensadem, substantie. Het beroert je fysiek, het slaat je uit het veld, het ontdoet je. Het gloeit na als een heftig orgasme, als anderhalve kilometer borstcrawl in te koud water, als een geslaagde wortelkanaalbehandeling.”
Als we aannemen dat een gedicht een ding is, als aanwijsbare tekst, klinkt dit nogal animistisch. Voor mij heeft een gedicht geen ziel, maar van het lezen van een mooi gedicht kan wel bezieling uitgaan, wat iets anders is. Door bezieling kan een gedicht je gemoed beïnvloeden op het moment van lezen of horen (in het geval van een voordracht); je kunt er door geïnspireerd raken. Vuur, levensadem, substantie: het riekt mij te veel naar Griekse natuurfilosofie. Maar dat een goed gedicht jou (mij) als lezer beroert staat buiten kijf.
Vlammen
Opmerkelijk is dat de winnende C. Buddingh’-prijswinnares Saskia Stehouwer door Gerbrandy wordt afgeserveerd. Hij vindt onder andere dat de poëzie in haar debuutbundel ‘Wachtkamers’ te voorzichtig, te mooi is; ze vlamt niet. Het is, en dit is mijn interpretatie van zijn lezing, een esthetisch bouwwerk opgetrokken uit leem, aan de buitenkant voorzien van glazuur. Tja, dat houdt geen stand.
Poëzie is een kwestie van smaak en er zijn moeilijk objectieve criteria voor te geven. Maar is dit helemaal waar? De jaarlijkse uitgave ‘De 100 best gedichten’, waaraan de VSB Poëzieprijs is gekoppeld, spreekt in dit opzicht boekdelen. Zo steekt de dichteres Kira Wuck in de uitgave van 2014 met kop en schouders uit boven de andere zestig geselecteerde dichters. Haar poëzie werkt ontregelend: ‘De leukste mannen eten hun biefstuk rauw/dat weet zelfs een vegetariër zei ik toen ik je had ontmoet/en legde een briefje onder je steak: ‘Ik heb geen moeite met bloed’’ (uit: ‘Finse meisjes’, 2012).
Ik vond haar de beste en ik stond daar niet alleen in, afgaande op uitlatingen in de media. Toch ging de prijs aan haar voorbij. Juryvoorzitter Ahmed Aboutaleb, tevens burgemeester van Rotterdam, dekte zich in door te stellen dat subjectiviteit de essentie van poëzie is.
Poëziebergje van 87,5 centimeter
De jury van de VSB Poëzieprijs 2015, ditmaal onder leiding van Peter Vandermeersch, in het dagelijks leven hoofdredacteur van NRC Handelsblad, beperkte zich tot vijfendertig dichters, die samen garant stonden voor honderd gekozen gedichten. Vandermeersch rept over een ’verbluffend niveau’. “Hemelbestormers zijn ze niet, deze nieuwe generatie – van vernieuwingsdrift is geen sprake, maar wel van humor, oorspronkelijkheid en kwaliteit. Verstaanbaarheid en communicatie lijken belangrijker geworden […].”
Hij doelt trouwens op de 107 bundels die de jury kreeg toegestuurd. Vandermeersch: “Ze vormden […] een poëziebergje van 87,5 centimeter hoog.” Hoe hoog de stapel dichtbundels het jaar er voor was weet ik niet, Aboutaleb heeft het daar niet over. Wel laat die weten dat in zijn jaar maar liefst 115 dichtbundels zijn ontvangen.
Verspreid over twee jaar 222 ingestuurde dichtbundels! Het is niet gering. Hester Knibbe won de VSB Poëzieprijs 2015, en afgaande op haar hoogstaande poëzie valt daar weinig op af te dingen. Niettemin had ik als jurylid en poëzieliefhebber, in al mijn subjectiviteit, gekozen voor de dichter Henk van der Waal vanwege zijn existentiële poëzie, gevat in stuwende dichtregels. Flarden daarvan hebben zich in mijn brein gegrift, zoals ‘…het vale licht dat schijnt/uit wat je is ontstegen//en steevast//de weelde van wijdte in je wekt’.
Eindrijm als keurslijf
Wat is de poëtica waarop ik míjn voorkeuren baseer? Om te beginnen prefereer ik het vrije rijm, niet als dogma of norm maar als resultante van de historische weg die de westerse poëzie heeft afgelegd. Door de Vijftigers werd het eindrijm bij het groot vuil gezet. Daarom: Ida Gerhardt, Jean Pierre Rawie – ‘it’s not my cup of tea’; en een mindere dichtersgod als Drs. P schaar ik ook in dit rijtje. Het eindrijm fungeert in hun poëzie als keurslijf waarbinnen woorden bekneld raken, de vrije ruimte niet krijgen.
Zodoende geef ik meer om epische poëzie, die de wijdte zoekt. Het is een van de redenen waarom ik van de poëzie van H.C. ten Berge houd. Het is alsof je bij lezing van zijn gedichten een stem hoort declameren. ‘Alle woorden zijn gebruikt — Breek ze /En gebruik het gruis van oude metaforen/Beelden uit de steentijd/Die bederf en lippendienst doorstonden/Zinnen die hun soepelheid behielden/Woorden van de straat/Die afgemat in de riolen sliepen’ (uit: ‘Texaanse elegieën’, 1983). Ook de dichtkunst van Ter Balkt kent die openheid, dat aftastende naar het onbekende.
Cryptogram
Traditiegetrouw is er een afdeling in de Nederlandse poëzie die wordt gekenmerkt door hermetisme: een duistere, ontoegankelijke stijl. Hermetisme geeft tevens de geslotenheid van hun gedichten aan, die uitnodigen tot ‘close reading’. Scherp geformuleerd, het cryptogram dient opgelost te worden.
Dat zal de reden zijn waarom zoveel mensen van Drs. P houden, de taalvirtuoos die uitblonk in het lichtvoetige rijmschema dat hijzelf ‘ollekebolleke’ doopte. En daarom is een dichteres als Annie M.G. Schmidt, ook twintig jaar na haar dood, zo populair in Nederland. Terzijde: iets wat beiden alleen al verdienen vanwege de vitaliteit van hun gedichten.
Het is poëzie die niet moeilijk is, die snel te begrijpen valt. Maar neem eens de poëzie van Hans Faverey, die met name door fijnproevers wordt gewaardeerd. Het lezen van diens gedichten is hard werken om er grip op te krijgen.
Jazzy
Dat het anders kan bewijst een dichter als Lucebert. Op het eerste gezicht kunnen zijn dichtregels soms ondoorgrondelijk ogen, maar eenmaal voorgedragen, zoals de maker dat zelf voortreffelijk kon, dansen de woorden, gaan onverwachte combinaties aan, connotaties spatten ervan af. Het levert sensaties op in het lijf van lezer en luisteraar. Zoveel klankkleur, zo evocatief, muzikaal, jazzy.
Het lezen of beluisteren van poëzie kun je het beste doen met al je zintuigen. Stel je open voor het gedicht, probeer het in eerste instantie niet cognitief te vatten. Wees niet angstvallig dat je een gedicht niet onmiddellijk begrijpt. Onderga het gedicht en kijk wat het met je doet; het ritme van de woorden, de toon van de klanken, de vage betekenis waarvan de contouren zich langzaam in je hoofd vormen.
Verrijking
Verder houd ik van dichters die zich via een omweg laten kennen; die zichzelf de nieren proeven door eerst de wereld in te gaan, te kijken wat daar te halen valt. Dichters die in hun gedichten uitsluitend impressies geven van hun zielenroerselen, hun heftige gevoelens, bij wie woorden niet meer dan gestolde emoties zijn — voor mij is dat te particulier. Voor mij gaat poëzie niet om herkenning, identificatie, maar om verrijking door nieuwe beelden en betekenissen. Poëzie mag van mij iets toevoegen aan het bestaande, er niet een echo van zijn, ook al wordt dat nog zo virtuoos onder woorden gebracht.
Ik ben uit op poëzie die, om met de dichter Henk van der Waal te spreken, ‘de weelde van wijdte’ in mij wekt.
De 100 beste gedichten voor de VSB Poëzieprijs 2015. Uitgeverij De Arbeiderspers. Amsterdam 2015. Prijs € 7,99.
Publicatiedatum: 17 juni 2015